
348 II. KL. VIJFTIENDE FAMILIE. SCROPHÜLOSES.
welken invloed de nu eens plaatselijke , dan weder meer
algeraeene wijze van Lesmetting op de eerste verschijnselen
en het beloop der ziekte heeft; doch de meer
goedaardige soort ontstaat niet altijd op de eerste, en de
liwaadaardige niet in elk geval op de tweede wijze. De
t i j d , welke tusschen de besmetting en de uitbotting
verloopt, het ontwikkelingstijdperk dersmetstof, schijnt
van eenen zeer onbepaalden duur te zijn, en men heeft
hem nn eens slechts weinige dagen, dan weder 6 tot 8
weken zien duren. Meestal echter vei'wijlt hij tusschen
de 7 en 14 dagen. Het is opraerkenswaardig, dat niet
alle menschen dezelfde vatbaarheid voor de besmetting
van [den kwaden droes hebben, en dat Maliasmus veel
zeldzamer voorkomt, dan onvoorzigtigen zieh aan zijne
smetstof blootstellen en als men uit het menigvuldige
voorkomen van den kwaden droes en der wormziekte bij
de dieren, zoude opmaken. Wat hiervan de oorzaak zij,
weten wij niet. Dat Maliasmus van menschen op menschen
zoude kunnen worden overgeplant, schijnt slechts
door ééne waarneming, die Farozzi (Omodei, Annali
univers. 1822.) mededeelt, bewezen te worden. Hij
zag 11 personen door een. aan den kwaden droes lijdend
paard besmet, en eindelijk ook de geestelijke ziek worden,
die de stervenden had bezocht. Nogtans was de
aandoening bij dezen van eenen veel zachteren aard, en
het kan niet met zekerheid worden beslist, oí dit meer
chronische en niet doodelijke lijden werkelijk wormziekte
of kwade droes geweest zij ; dat daarentegen de etterachtige
stof van de in het onderhuidscelweefsel wortelende
gezwellen, de inhoud der puistachtige vruchten, dein
de blazen bevatte vloeistof en de vloeijing uit den neus
van aan Maliasmus lijdende menschen paarden en ezels
besmetten en bij hen wäre, doodelijke wormziekte en
kwaden droes verwekken kan, hebben , in gevallen van
beide soorten, de waarnemingen van Travers, Sewel,
Coleman en Rayer genoegzaam aangetoond.
X. GESLACilT. aiALIASMÜS. 349
B e l o o p , Duur en üi tgang.
Dat de eerste soort chronisch en de tweede acuut verloopt,
doch dat gene somwijlen in deze ovei-gaan en
zieh met koorts, uitbotting en versterving verbinden
kan , is reeds vermeid. In zeer zeldzame gevallen verändert
echter ook maliasmus malignus in simplex, terwijl
de uitbottingen verdwijnen, de vei'storvene korsten
loslaten, de koorts nalaat en slechts de knobbels en zweren'
terug blijven. Alle gevallen dep eerste soort, welke
Rayer mededeelt, duurden eene i-eeks van maanden,
vele zelfs 1 tot IJ jaar. De zieken daarentegen, die aan
de tweede soort leden, stierven voor het grootste gedeelte
voor den dag, ten hoogste in de tot de
week. De weinige van hen echter, die genazen, verkregen
hunne gezondheid eerst terug, nadat zij maanden
achtereen hadden geleden, en nadat de kwaadaardige
soort eerst in de eenvoudige was overgegaan. Bij
de tweede soort schijnt het gevaarlijke beloop bespoedigd
te worden, wanneer de slijmvliezen worden aangedaan
en de wormziekte zieh met den kwaden droes vereenigt.
De tot heden waargenomen uitgangen zijn :
1. In g e n e z i n g. Deze volgt zeldzamer bij de tweede,
dan bij de eerste soort, en volgt ginds onder rijkelijke
kritische uitscheidingen door de huid, hier, zonder
dat deze duidelijk plaats hebben. De zweren genezen
door vorming van vleeschheuveltjes en met likteekens; de
uitbottingen verdroogen tot korsten, die, wanneer zij
afvallen, nu eens roode vlekken, dan weder likteekens terug
laten , en de verstorvene korsten stooten zieh dikwijls
met een aanmerkelijk verlies van zelfstandigheid los.
2. In den dood. Deze uitgang volgt bij de eerste
soort, of door febris hectica, bij welke zieh niet zelden
verschijnselen van verzwering der longen voegen, of
door den overgang in maliasmus malignus ; deze brengt
echter gewoonlijk den dood aan, onder de verschijnselen
van torpide of putride koorts.