
438 II. Kl. ZEVENTIENDE FAMILIE. LEPROSES.
f1
dersche vlies aaii; de Uppen , detong, het verhemelte,
het keelgat worden met wilgrijs of geelaclitig gekleurde tiiberkels
bezet (Af beelding. Tab. XXXIl. 3. a. b. c.) en door
bloedige kloveu vaneen gescheurd; desmaak gaat verloren
en het slikken wordt moeijelijk. Soortgelijke uitwassen
vormen zieh somwijlen op het slijmvlies van het oor, der
teeldeelen enz., en eene ruwe, klanklooze stem , een körte,
pijnlijke hoest, beklemde borst enz. verraden, dat de ademhalingswerktuigen,
belemmeringen in de spijsvertering
echter, zooals kolijkpijnen, verstopping met buikloop
afwisselende, dat die der spijsvertering lijden. Thans
zwellen niet zelden de klieren van den hals, van de liessireek,
van den buik en somwijlen, even als bij de tweede
soort, de gewrichten der vingers en teenen op. De zieken
worden mager en krachteloos. Hunne gemoedsstemming
is zeer neerslagtig; zij zijn geneigd tot toorn , tot gewelddadigheden
tegen anderen en tegen zieh zelven, en terwijl
vele waarnemers de geslachtsdrift ziekelijk verhoogd
zagen , ontbreekt zij in andere gevallen geheel, en zelfs
ontwikkelen zieh de teeldeelen niet, of worden atrophisch.
Bereikt de ziekte hären hoogsten graad , zoo ontstaat er
v e r z w e r i n g ; doch het duurt doorgaans eencn geruimen
tijd, alvorens dezelve meer algemeen wordt, hoewel
ook, van tijd tot tijd, enkele tuberkels en knobbels
in verettering overgaan. Dit schijnt, in de uitwendige
bekleedselen, menigvuldiger in de gezwellen van het
celweefsel, dan in de huidknobbels eenen aanvang te
nemen, niet zelden verzweren de lepreuse nederzettingen
in inwendige Organen , voornamelijk in het strottenhoofd
en het darmkanaal, en brengen den dood aan,
voor nog de huid aanmerkelijke verzweringen aantoont.
Is de verettering echter algemeen, zoo vei-anderen de
huidtuberkels in donkere, zwarte, stevig vastzittende
korsten; de knobbels verweeken , doorboren de huid en
vormen groote, vuilachtige, stinkende zweren, met
donkere randen, eene dünne, etterachtige stof afschei-
II. GESLACHT. ELEPHANTIASIS. 439
dende en geringe pijn veroorzakende, die dikwijls den
neus, de ooren, de oogleden, de Uppen verteren en,
wanneerzijnu en dan genezen, ongelijke, diepe, Witte
of gestreepte likteekens vormen. De tuberkels in het
oog ontbinden zieh en doorboren het hoornvlies; eene
stinkende Ozoena doet de nabij gelegene deelen ontvellen,
de tong, het verhemelte en het keelgat worden met
spekachtige zweren overdekt; de adem stinkt, de stem
verdwijnt, de beklemming der borst neemt toe; het
hoesten wordt heviger en gaat gepaard met etterachtige
uitwerpsels; de buik zweit op, is op den duur pijnlijk,
en een bovenmatige, bloederige of etterachtige buikloop
put de krachten der zieken uit. Voornamelijk in dit
tijdperk voegen zieh bij de eleph. tuberculosa somwijlen
de gewrichtsverstoringen der tweede soort en vallen ook
bij haar enkele kootjes der vingers en teenen af. Dat er
bij deze veranderingen der verschillendste organen niet
zelden eene putride uitteringskoorts ontstaat, dat alle
afscheidingen zieh veranderen, dat de zieken tot een
geraamte vermageren enz. behoeft wel niet te worden
V er meld.
2. Soort. Elephantiasis mutilans.
De verminkende olifantenmelaatschheid.
Sy n o n y m e n. Lepra alopecia med. aev. — Elephantiasis
alopecia Sauvag. — Lepra juncturarum Hillary. -
Lepra s. Eleph. indica, mortificans, glabra var. —
Eleph. anaesthesica Robinson. — Spiloplaxie indienne
Alib. — Der Gelenkaussatz, der Knorpelaussatz, der
gefühllose Aussatz. — Elephantiasis insensible. — Leprosy
of the joints. - Soubharry in Indie. - Baras in
Sierra Leone. — Cacabay der negers in de volkplantingen.
A f b e e l d i n g e n . Tab. XV. 4. XXXIL 4.