
I ' h
1 4 8 N. KL. TWAALFDE FAMILIE. CHRMOPLANUE.
vermeldene rcdenen, als eene bijzondere soort van het
geslaclit Cnesmus, doch noem liem, dewijl het bij deuzeWen
voovkomende dier geeii Pediculus {CP^HQ) , maar
eenAcarusis, Acariasis.
V e r s c h ij n s e 1 e n.
Onder soortgelljke toevallen als bij Cnesmus vulgaris ,
en aan dezelfde ligcliaamsdeelen, den rüg, de billen, de
ledematen enz., vormen zieh op de huid van afgeleefde,
kwaadsappige voorwerpen, vuilachtig donkerroode, weeke
verhevenheden, die grooier, dan die van Cnesmus vul -
garis, als erwten, boonen en daarboven zijn, meer naar
kleine builen, dan naar bobbels gelijken en in de koude
niet verdwijnen. Hare uitbottlng is met hevige jeuking
en branding verbünden, en de zieken worden in dezelve,
voornamelijk gedurende de wärmte in het bed, een onverdragelijk
vreten en bijten gewaar. Nu eens zijn er
slechts eenige van deze gezwellen aanwezig , wanneer zij
tevens grooter zijn ; dan weder zijn zij zeer talrijk en klein
e r ; meeslal komen zij vanlieverledein vry groot aantal te
voorschijn. Of zij, even als de bobbels der eerste soort,
knopjes of blaasjes hebben, weet ik nief, dikwijls echter
komen er nevens en tusschen dezelve andere, kleinere
uitbottingen (cnesmus vulgaris ?) voor. Door het hevige
krabben worden, vroeger of later, enkele dezer gezwellen
aan stukken gekrabd, of zij openen zieh van zelven, en
er ontlast zieh eene geringe hoeveelheid heldere of etterige
Yloeistof, terwijl er uit de opening tallooze , naar kleine
luizen gelijkende, witgekleurde diertjes te voorschijn komen
, die zieh zeer snel bewegen en bij hoopen over het
ligchaam verspreiden. Nog niemand heeft naauwkeurig
onderzocht, of zij uit de lederhuid of het onder haav
gelegene celweefsel komen, hoewel het eerste meer waavschijnlijk
is. Zij onderscheiden zieh reeds daardoor van
wäre luizen, dat zij nimmer op andere personen overgaan,
terwijl zij, volgens een raeer naauwkeurig onderzoek,
tot het geslacht Acarus behooren; in het geval
III. GESLACUI. CNESMUS.
149
van Bory geleken zij zeer den Ixodes. Langzamerhand
openen zieh meerdere bailen en er komen nieuwe te
v L s c h i j n , het geheele l i g c h a a m wordt met deze msecten
bedekt; het bijten, jeuken en branden in de ui
neemt steeds toe, de reeds vroeger kwaadsappip zieken
worden steeds meer krachteloos , de slaap verlaat hen ,
de eetlust verdwijnt, hunne uitwaseming verspreidt eenen
kwadenreuk, en dikwijls verheft zieh koorts, die veelal
het putride karakter aanneemt.
E r k e n n i n g.
De Acariasis kan ligt van het voorkomen van gewone
. luizen worden onderscheiden, dewijl deze alleen o p de
huid, nooit i n dezelve leven, n i e t uit eigene gezwellen
komen en, onder het vergrootglas , blijken geheel andere
dieren te zijn.
0 o r z a ken.
De overeenkomst, die in het begin tusschen de versehijnselen
van cnesmus Acariasis en die van cnesmus
vulgaris plaats heeft, alsmede- eenige gevallen nopen
mij , om dezen ziektevorm van uroplanischen oorsprong ,
voor eene hooger ontwikkelde soort van Cnesmus te houden.
Alibert deelt eene ziektegeschiedems mede, welke
mij toeschijnt, eenen overgang van cnesmus vulgaris tot
Acariasis daar te stellen. De beer Laval had sedert ongeveer
12 jaren aan Prurigo pédiculaire (cnesmus vulgaris
cum pediculis) geleden, toen hij in het hospitaal St.
Louis werd opgenomen. Tusschen de gewone knopjes
vormden zieh ten laatste groote celachtige verhevenheden,
even als peperkorrels (de builen van Acariasis), die
snel aangroeiden, en in welke zieh, in minder dan 24
u r e n , zoo vele luizen (?) vormden, dat er, volgens het
zeggen van den zieke, verscheidene voortplantingen van
dezelve aanwezig waren. Toen deze diertjes verdwenen,
stierf de lijder onder de verschijnselen van Adynamie.
Mij zelven echter is een geval voorgekomen, in hetwelk de
zoogenaamde luisziekte, gepaard met Cnesmus en eene me