
imr
I
L i
h 1
6 4 6 II. KL. NEGENTIENDE FAMILIE. SYPHILIDES.
dezeu of genen vorm hären oorsprong hebben genomen,
velerlei wijzigingen in gedaante en diepte aau den dag.
Zij kunnen echter, bij venerische voorwerpen, ook uit
alle andere scheidingen van den zamenhang der huid,
uit den steek van bloedzuigers, inkervingen, de wondea
van blaartrekkende pleisters, verbrandingen enz. ontstaan.
Zelden zijn zij geheel rond, meestal met boogvormige of
bogtige omtrekken, niervormig, slangsgewijze, langwerpig
enz.; hare grondvlakte is nu eens bruinroodachtig,
dan weder witachtig en spekachtig, en hare scherp afgesnedene,
verhevene, naar buiten omgekrulde randen zijn
dikwerf met Schubben bedekt. Even als de primaire
zweren, zoo zijn ook deze door koperkleurige areolae
omgeven en scheiden eene dikke, groengeelachtige etter
af, die hier echter veelal, voornamelijk bij vlakke zwer
e n , tot donkere, woekerende korsten opdroogt, en van
welke het , Velgens de proefnemingen van Ricord, tot inenting,
nog twijfelachtig is, of zij een houder der venerische
smetstof is. De grootte en uitgebreidheid dezer
verzweringen is zeer verschillend, entervvijl zij zieh soms
tot kleine plaatsen der huid bepalen, verbreiden zij zieh
in andere gevallen bij honderden en in groote oppervlakten
in elkander vloeijende, over het geheele ligchaam.
Dikwijls dringen zij niet merkbaar diep in; in andere gevallen
echter, voornamelijk wanneer zij uit tuberkels en
in het aangezigt ontstaan, verstoren zij de weeke deelen
tot op de kraakbeenderen en beenderen, en doen zelfs
deze aan. Even als Syphilelcosis, zoo kunnen ook zij de
zitplaats worden van woekerende uitwassen, eener bjj
tijden terugkeerende ontsteking en van eene phagadaenische
en brandige ontaarding, en waar zij zeer uitgebreid
zijn en tot in de diepte dringen, gaan zij dikwijls
vergezeld van uitteringskoorts. De likteekens ,
met welke de secundaire venerische zweren genezen,
zijn niet zoo regelmatig als die der eerste soort, nu eens
ingedrukt, dan weder verheven, doch de donkcrc, ko-
XII. GESLACHT. SYPHILELOOSIS. 647
perroode en later de vuilachlige kleur, wordt ook hier
aangetroffen.
E r k e n n i n g .
De oorzaken, de koperroode ai-eola, de scherp afgesnedene,
weelderige, eeltacbtige randen, de spekachtige
gi-ondvlakte, de eigenaardige afgescheidene stof enz. onderscheiden
Syphilelcosis van alle soorten van zweren.
O o r z a k e n .
Reeds bij de verschijnselen werd er op de verschillende
wijzen van ontstaan bij beide soorten opmerkzaam gemaakt.
De eerste komt veelal gelijktijdig met primaire
chankers der sljjmvliezen of druipers, de tweede nevens
velerlei andere verschijnselen van secundaire Lues voor.
ü i t g a n g en Voorzegging.
De eerste soort kan genezen, zonder dat er algemeene
Venusziekte op volgt j zij kan aanmerkelijke verstoringen
der aangedane deelen, voornamelijk der teeldeelen, te
Weeg brengen, en men ziet haar in algemeene Lues overgaan.
De tweede brengt dikwijls verlies van den neus, de
lippen, het oog en dgl. te weeg en bedreigt somwijlen,
door febr. hectica het leven. De eei'ste is minder hardnekkig
en gevaarlijk dan de tweede.
B e h a n d e l i n g .
De e e r s t e soort wordt even als alle plaatselijke toevallen
behandeld, dat is, zij vordert slechts dan eene
behandeling met kwikzilver (de pillen van Dzondi),
wanneer zij reeds eenen geruimen tijd, verscheidene
wecken of maanden bestaat, en men of hierui t, of uit de
verdere uitbreiding der aandoening, de deelneming vaa
nabij gelegene klieren , de verandering in het voorkomen
der ziekte enz. kan vermoeden, dat de kiem der Dyscrasie
zieh reeds aan het bloed medegedeeld heeft. In andere
gevallen is eene strenge diiiet, een gelijkmatige
warmtegraad, rust, zuiverheid en opwekking van alle
afscheidingen door afvoerende middenzouten, houtdranken
en dgl., bencvens eene doclmatigc plaatselijke be-
H« V i