
2 8 II. KL. NEGENDE FAMILIE. HAËMATOCHROSES.
en dewijl zij geene aanmerkelijke bezwaarnissen le weeg
brengen. — Warme , met zuren vermengde baden, die
bij de meeste soorten ook aan de eigenlijke ziekte-opgave
helpeu beantwoorden . bevorderen, wel is waar, de opslurping
der bloed vlekken, maar zij beletten niet, dat
z i e h , zoolang het grondlijden blijft bestaan, nieuwe
Dermapostases zouden kunnen vormen. Slechts bij de
scheurbuik is eene plaatselijke behandeling noodzakelijk,
ten einde verzweringen voor te komen en, wanneer zij
reeds zijn aangevangen, te genezen.
De a a nwi j z i n g voor de u i t g a n g e n wisselt af
naar de verschillende uitgangen, en men moet bij de
behandeling der waterzucht, der rot- en uitteringkoorts
enz. niet uit bet oog verliezen, dat nevens deze de
bloedzucht nog blijft voortbestaan.
V e r d e e 1 i n g.
Er zijn 5 geslacliten der Haematochroses, die de huid
ziekelijk veranderen : Cyanosis , Pneumatelectasis, Purp
u r a , Scorbutus en Sclerosis. Bij de beide eersten speelt
echter de aandoening der uitwendige bekleedselen eene
ZOO ondergeschikte rol, dat ik slechts in het kort van
hen zal gewagen. Het laatste Geslacht is eene middelsoort
tusschen het procès der Haematochrosis en dat
van Hydrops.
I. Geslacht. Cyanosit.
De Blaauwzucht.
S y n o n y m e n . Morbus coeruleus, Oyanopathia. •—
Die blaue Krankheit, die Blausucht. - Maladie bleue.
A f b e e l d i n g e n . Tab. IX. 1.
K e n m e r k e n.
Blaauwzwarte, blaauwe kleur over gvoote oppervlak
ten en zelfs over het geheele ligchaam, met verminderden
Ï. GESLACHT. CVANOSIS.
29
warmtegraad. Stoornissen in de bloedsomloop en adema
W die tot aanvallen van hartkloppingen, Dyspnoe,
S n g e n , onmagten enz. opklimmen Het openblyven
dex we^en bij de v rucht ; de onmiddelhjke overgang
van HAT aderlijke' bloed in het slagaderlijke vaatstelsel,
dikwijls gepaard met een eigenaardig uiterlijk.
V e r s c h i j n s e l e n .
Pasgeborene kinderea of ook oudere personen worden,
meestal plotselijk, blaauwzwart, blaauwrood of
blaaúw. Deze verandering van kleur vertoont zieh het
duidelijkste in het aangezigt, aan de teeldeelen en aan
de ledematen, doch verspreidt zieh dikwyls over de geheele
huid, en deelt zieh ook aan de slijmvhezen, de
lippen, de mondholte, den eikel der roede enz. , mede
die er dikwijls geheel zwart uitzien. Zij i s , voornamelijk
iu het begin der ziekte, zeer veranderlijk , vermeerdert
bij het sehregen, zuigen en in de koude, neemt daarente
en in de rust en wärmte af ; de vingerdruk doet haar
v i d w i j n e n . De huid is daarbij glad, droog en merkbaar
koud. De Thermometer van Reaumur toont dikwijls
tusschen de teenen der voeten slechts 18 tot 20
graden. De aangedane personen zijn zwak, afgemat,
ligt vermoeid; hunne gemoedsstemming is neêrslagtig,
knorrig ; zij schuwen de koude en alle bewegm,-. De
pols is klein en snel, de klopping van het hart onregelmatig
, de ademhaling verhaast, de pis spaarzaam, donker
, dikwijls bloedrood bevattend, de stoelgang vertraagd.
Eetlust en dorst zijn gewoonlijk normaal. Dikwijls
h e b b en de zieken een eigenaardig voorkomen , smalle
borst met vooruitstaande schouders , opgezwollene lippen
, breeden, uit elkander gerekten neus, uitpuilende,
met aderlijk bloed opgeloopene oogen. Hunne ledematen
zijn doorgaans lang en dun, voornamelijk de vingers,
welker eerste kootjes echter in den vorm eener kolf zijn
opgezet, breed en dik, en welker nagels meestal in den
vorm van eenen klaauw gekromd zijn. Het blaauwroode
if