
t '••>
K.
564 II. KL. ACHTTIENOE FAMILIE. THTMIOSES.
te regt voor eene varieteit der bedoelde ziekte wordt
gehouden, begint, volkonien als de beide andere varieteiten,
met eenen rooden, pijnloozen tuberkel, die
echter verder niet verändert, nu eens slechts weinige
maanden, dan weder veel langer blijft staan, enalsdan,
zonder eenig spoor achter te laten, afschilfert. Alibert,
die ons, uit eigene waarnemingen en volgens demededeelingen
zijner leerlingen, de nieuwste beschrij ving der ziekte
heeit geleverd, zegt weinig van deze verscheidenhedenj
bij hem is de ziekte mannelijk, wanneer er slechts eene
buil, vrouwelijk, wanneer er meerdere aanwezig zijn;
doch hij sichijnt voornamelijk ßussel's tweede varieteit
voor oogen te hebben gehad. Volgens hem, begint het
lijden gewoonlijk met eene rozenrood gekleurde punt,
die, bij den verderen voortgang, donkerder wordt, en
zieh langzamerhand verheft. De plaats is gevoelig voor
de drukking en wordt met kleine, witte, schabbenvormige
plaatjes bedekt, die van lieverlede loslaten. Omstreeks
de derde maand wordt de oppervlakte ongelijk,
en er vormt zieh eene korst, die, in gedaante, veel met
deschelp van Lepas overeenkomt; gelijktijdig ontlast zieh
uit de spits der buil eene, aanvankelijk heldere vloeistof,
die echter meer en meer geel wordt. Omstreeks de zesde
maand valt de korst van zelve af en ontbloot eene
even etterachtige als stinkende wond. Spoedig echter
herstelt de korst zieh weder in hare vorige gedaante
en laat slechts aan hareranden, van tijd tot tijd, eenea
doortogt Over, voor de afgescheidene Stoffen der zweer,
welke thans het rijkelijkste zijn. Men kan rekenen, dat
dit afvallen der korst zieh 5 tot 6 malen, om de drie
weken herhaalt. Vervolgens neemt de verhevenheid langzamerhand
, tot aan de volkomene genezing toe af. Slechts
in weinige gevallen verschijnt er eene enkele buil, gewoonlijk
2 tot 4, somwijlen 10 tot 15. Bij de inboorlingen is
de Zetel des gebreks voornamelijk gelegen in het aangezigt,
de wenkbraauwen, den neus, de waagen en de lip-
III. GESIÄCHX. PYROPHLYCTIS. 565
pen ; bij vreemdelingen zoude het zieh menigvuldiger
aan het ovei'ige ligchaam, voornamelijk in de nabijheid.
der gewrichten, vertoonen. Wanneer er bij hetzelfde
voorwerp ook talrijke builen mogten voorkomen, zoo is
er in het aangezigt toch zelden meer dan eene. Kienit
de aandoening zeer digt bij het oog, zoo wordt dit niet
zelden hare prooi; beenderen daarentegen worden niet
door haar aangedaan. Koorts en andere teekenen van
eenig lijden van inwendige Organen bestaan er doorgaans
niet, en het, in het aangezigt, dikwijls zeer misvormende
likteeken, Aleppovlek, teeken van Aleppo genaarad, is
haar ergste gevolg.
2. Sooii. Pyrophlyctis peruviana.'
De peruaansche Vuurbuil.
S y n o n y m e n . Volgens Poeppig Ii. 451 heet de
aandoening, in haar vaderland, Cachipe.
V e r s c h i j n s e l e n .
Deze soort doet kinderen aan, van elken ouderdom,
tot aan het begin der huwbare jaren, doch ook vrouwen
en meisjes, die juist geenen zeer strengen levenswandel
leiden: nimmer daarentegen worden mannen aangedaan.
Met den aanvang vormt zieh op de huid van den hals of
van het aangezigt eene ronde, roode vlek, van eenen halven
duim in middellijn, op welke zieh spoedig daarna,
eene pulst ontwikkelt, die, na veel jeuken, barst en eene
bleeke, reukelooze en heldere vloeistof ontlast. De omvang
wordt grooter door het opkomen van nieuwe blaasjes, en.
aldus verloopen ongeveer de eerste vijf weken zonder
verdere bijkomende bezwaarnissen. De plaats is alsdan
roodachtig, zonder opperhuid, eea weinig ontstoken en