
692 I I . KL. TWINTIGSTE FAMILIE. CARCINOSES,
of weinige sponsaclitige uitwassen. Het komt somwijlen in
het aangezigt, doch even zoo menigvuldig ook aaii andere
deelen voor. Wanneer het zieh volkomen ontwikkelt,
zonder dat zijn grondslag in eene andere verandering
gelegen is, dan ontstaat het met eene donkerroode,
blaauwachtige of zwarle vlek der huid, bijna even als
encephaloma melanodes, onder welke men spoedig, op
het gevoel, een rondachtig, week gezwel in het onder^
huidscelweefsel ontdekt, hetwelk in den aanvang bewegelijk,
pijnloos en klein, als eene erwt en dgl. is, doch
vi'ij spoedig in omvang toeneemt, de grootte eener walnoot,
ja somwijlen die eener kleine vuist bereikt en alsdan
gewoonlijk eene duidelijke klopping laat waarnemen.
Deze gezwellen zijn nimmer vlak, zooals de mergsponsgezwellen,
maar halfkogelvortnig, glad, knoestig, op
het gevoel, wel is waar, week en veerkraehtig, doch
niet met vochtgolving voorzien en hebben nimmer eene
witte, maar steeds eene blaauwachtige, roode, of gemengde
kleur. Zij staan in zoo verre onder den invloed
van het vaatstelsel, dat verhittingen en dgl. hen meer
gespannen maken, doch wezentlijk voor oprigting vatbaar,
zooals de wäre Telangiectasiae, zijn zij niet. > Ontwikkelt
Splenoma zieh daarentegen, zooals niet zelden
gebeurt, uit Naevus vascularis fungosus (blad. 32. I. D.)
of uit aderspattige gezwellen, zoo heeft er oorspronkelijk
geene nieiiwe vorming plaats, maar de reeds bestaande
verwijding der vaten schijnt als nederzettingspant der
kankeraardige stof te worden gebezigd, zweit aanmerkelijk
op, wint eenigzins iii zamenhang en veèrkracht en
verliest aan vatbaarheid voor oprigting of schijnt veeleer
voortdurend in eeneu Staat van oprigting te zijn. In het
tweede tijdperk, hetwelk meestal vroegtijdiger dan bij
andere Carcinoses begint, worden deze gezwellen, onverschillig
of zij op de eerste of op de tweede wijze ontstaan
zijn, de zitplaats van hevig borende pijnen, de omgevende
deelen worden rood en zwellen op, de boven
I I I . GESLACHT. SPLENOMA. 693
dezelve gelegene huid wordt dunner, wankleurig en
breekt eindelijk open. Gewoonlijk ontlast er zieh dadelijk
eene aanmei-kelijke hoeveelheid bloed, en spoedig
komt er eene sponsachtige, weeke, donkerroode massa
te voorschijn, die, met betrekking tot kleur, zamenhang,
rijkheid aan bloed en het sponsachtige uitzigt,
met het weefsel der milt kan vergeleken worden. Zij
schijnt uit eene zamenvloeijing van vaten en met bloed
gevulde cellen te bestaan, heeft meestal eene knoestachtige,
somwijlen echter ook eene bloemkoolachtige of naar
hanekammen gelijkende gedaante en ontlast, bij de
minste aanraking, dikwijls echter ook vrijwillig, even
als uit eene spons, eene aanmerkelijke hoeveelheid bloed.
Op hare oppervlakte lost zij zieh in eene bloedkleurige,
stinkende, etterachtige stof op , welke de uitwassen dikwijls
met eene weeke, bruinachtige zelfstandigheid bedekt;
doch nimmer lost zieh zooveel van hare zelfstandigheid
op, als de voortdurende woekering weder aanbrengt,
en het uitwas groeit spoedig naar alle i'igtingen heen, de
cm hetzelve gelegene weefsels in zieh opnemende en ver—
anderende. Er verlieft zieh, even als bij de andere Carcinoses,
uitteringskoorts, en op dezelfde wijze als deze,
verbreidt zieh ook het bloedsponsgezwel, doet den zieken,
met den tijd, een kankeraardig voorkomen aannemen
en verschijnt in de meest verschillende organen.
E r k e n n i n g.
Hetis, zooals ik reeds heb aangemerkt, moeijelijk, in
elk geval, eene naauwkeurige grenslijn te trekken tusschen
Telangiectasie en het Bloedsponsgezwel aan de eene, en
tusschen Splenoma en Encephaloma aan de andere zijde.
Groeit een naevus fungosus buitengewoon snel, wordt hij
harder, parenchymateuser, minder voor opi-igting vatbaar,
dan vreeze men de verandering in bloedsponsgezwel,
en ontstaan er borende pijnen en dgl., dan is zijn
aanwezen reeds zeker. Wel is waar kunnen er ook uit
de eenvoudige Telangiectasie gevaarlijke bloedingen ont-
'"M