
442 II. KL. ZEVENTIKNDE FAMILIE. LEPROSES.
stoelgang duurt voort, de pis is dikwijls troebel, ende
pols langzamer en trager dan in de gezonde dagen. Het
laatste tijdperk, dat der v e r zwe r i n g , neetnt over het
algeraeen bij deze soort vroegtijdiger een' aanvang ^ dan
bij de eerste soort, hoewel het ook eerst in het eene of
andere gewricht begint, en eerst langzamerhand op meer
tah'ijke gewrichten en andere deelen overgaat. De wankleurige,
gevoellooze huid in de nabijheid der gewrichten
toont, zonder merkbare zwelling of pijn, op verschillende
plaatsen vochtgolving aan, breekt open,
ontlast eene dünne, kwalijk riekende, etterachtige stof
en heeft pijpzweeropeningen, die tot in het gewricht
voeren. De ontbinding begint altijd bij de kraakbeenderen
en baant zieh een' weg van binnen naar buiten.
De afscheidiug der fistels is gei-ing; zij siniten zieh en
breken op andere plaatsen weder open, tot dal het
kraakbeen geheel verstoord is en er gewrichtsverstijving
ontstaat, of de beenderen der vingers uitgestooten en
de weeke deelen op velerlei wijzen misvormd worden.
Somwijlen breiden zieh de zweren, van de gewrichten
uitgaande, naar den zamenhang der deelen uit; van
eenen vinger of teen gaat de verstoring op den anderen ,
op de voor- en achterhand, op de gewrichten der voeten
handwortels over, en er zijn zieken, bij welke, op
dezewijze, geheele banden en voeten verloren gaan. Na
verloop van tijd verzweren ook de kraakbeenderen van
andere deelen; de neus, de ooren , de oogleden worden
verstoord, de stem verdwijnt, de adem wordt stinkend,
er ontstaan zweren in het strottenhoofd, de hoest wordt
etterachtig en voert de zieken tot verstikking. Thans
verheft zieh uitteringskoorts en, aan de ledematen verminkt,
met schubben en zweren bedekt, aan geest en
ligchaam bedorven, sterven de ongeiukkigen aan Phthisis.
V a r i e t e i t e n .
in de gedaante van deze beide, nu eens meer, dan
weder minder scherp van elkander gescheidene ziekte-
11. GESLACHT. ELEPHANTIASIS. 443
vormen komt de Elephantiasis, zooals wij later zullen
hooren, nog op vrij vele plaatsen van onzen aardbodem
voor. In vele streken, waar zij endemisch is, schijnt
zij nogtans, hetzij door plaatselijke verhoiidingen, hetzij
door zamenstellingen met andere ziekteprocessen, eenige
wijzigingen te ondergaan, die ons welligt geregtigen, om
meerdere varieteiten aan te nemen. Het Mal rouge van
Cayenne, de Spedalkshed in het stift Bergen in Noorwegen
en de Krimskaja ßolesn (Morbus tauricus) in
Astrakan en in Jaik, zijn ontegenzeggelijk Elephantiasis;
nogtans hebben zij, zoo de van haar gegevene beschrijvingen
getrouw zijn, zeer veel eigenaardigs. Zoo zouden,
volgens Bajon, bij de roode ziekte van
C a y e n n e , eerst roode en gele, niet gevoelige vlekken
ontstaan, die zieh afschilferen, en ook de knobbels en
tuberkels zouden van eene roode kleur zijn. De neiging
tot verzwering zoude, volgens zijne beschrijving, veel
grooter dan bij de gewone Elephantiasis zijn, en woekerende
uitwassen , die ik bij de gewone olifantenmelaatschheid
niet heb waargenomen, zouden zieh uit de
zweren verheffen , alsook beeneter menigvuldig voorkomen.
De S p e d a l k s h e d echter, die niet, zooals vele
schrijvers meldden , identisch of na aanverwant met Radesyge,
maar eene wezentlijke Elephantiasis is, die, nu
eens met tuberkels, dan weder zonder dezelve, als mutilans,
verloopt, en van welke Behrend ons (Afbeelding
Tab. XXXIl. 5.) afbeeldingen heeft gelevert, zoude zieh,
volgens Pontoppidan en Arbo, kenmerken, door eene
donkere, blaauwachtigroode kleur van al de huidveranderingen,
door eene groote vooringenomenheid voor de onderste
ledematen en door de vorming vandikke, witachtig
grijze korsten ; terwijl Martius ons van de Kr imsche
z i e k t e verhaalt, dat hare vlekken en builen eene geheel
donkere, bijna zwarte kleur hebben, weshalve de
Kozakken haar ook zwarte ziekte (Tschornaja Neniosehtsch)
noemen, en dat zij gepaard gaat met hevige pij-
M