
f
5
6 1 0 n. KL. NEGENTIENDE FAMILIE. STPHIIIDES.
2. Soort. Syphilopsydrax lenticularis.
De linzenvormige venerische knopjes.
S y n o n y m e n . Scabies syphilitica var. — Syphilide
pustuleuse lenticulaire Alib. — Lichen lividus Willen
(?). — Papulae syphiliticae chronicae, sparsae
etc. — Die syphilitische Krätze.
A f b e e l d i n g e n . Tab. XVIII. 9.
V e r s c h i j n s e l e n .
De uitbotting volgt hier langzaam en van lieverlede,
doch verspreidt zieh, gewoonlijk aan het voorhoofd en
aan het behaarde gedeelte des hoofds beginnende, niet
zelden over het geheel,e ligchaam. Aan de ledematen
vertoont zij zieh sterker aan de zijde der uitstrekkende,
dan aan die der buigspieren. Uit kleine geelachtige vlekken
verheiFen zieh alleenstaande, door kleine areolae
omgevene knopjes, die crooter dan die der vorige soort,
dikwijls als kleine linzen , weinig boven de huid verheven
en op hare oppervlakte vlak zijn. Meestal hebben
zij eene donkere koperkleur, doch somwijlen zijn zij ook
donkergraauw of (volgens Rayer) geelachtig. Zijjeuken
niet ; de areolae worden veelalmet een droog graauwachtig
vliesje bedekt, dat van tijd tot tijd afvalt en weder
hernieuwd wordt, en aldus verminderen zij, door eene
langzame, laagsgewijze afschilfeiùng tot op de gelijke
oppervlakte der huid, op welke zij graauwachtig witte
vlekken terug laten, die langen tijd blijven bestaan. Het
beloop is zeer langdurig en latere uitbottingen komen
menigvuldig voor.
m . GESLACHT. SYPHILOPSYDRAX. 61 1
3. Soort. Syphilopsydrax circumscriptus*
De omschrovene venerische knopjes.
S y n o n y m e n . Lichen syphiliticus chronicus. —
Syphilide pustuleuse merisee Alib.
A f b e e l d i n g e n . Tab. XVIIL 10.
V e r s c h i j n seien.
Deze, voornamelijk door Rayer beschreven ziektevorm
nadert reeds meer tot de tuberkels. Groote knopjes van
eene kopei-roode, donkere en zelfs zwartachtige kleur,
en overeenkomstige gedaante, als die der vorige soort,
staan in ronde of eironde, gewoonlijk scherp begrensde
groepen bij elkander; zij zijn menigmaal door de bedoelde
witte lijn omgeven, breidenzich, door latere uitbottingen
, naai; den omtrek toe uit en genezen, van hun middelpunt
uitgaande. Deze vlekken verkrijgen dikwijls
eenen diameter van 1 tot 2 duim. Somwijlen gaan zij,
van haar middelpunt uit, in verzwering over en laten
alsdan groote, in den aanvang blaauwachtige, later dofwitte
likteekens terug. Het beloop is zeer chronisch.
E r k e n n i n g.
De vergelijking met andere ziekten, de kleur, gedaante
en plaatsing der knopjes, de dikwijls gelijktijdig aanwezige,
andere toevallen van venusziekte enz. onderscheiden
de venerische knopjes ligtelijk van Lichen, Strophulus
en Prurigo. Aan nog mindere zwarigheden is de erkenning
van de blaasachtige, bleek gekleurde, hevigjeukende
schürft onderworpen, waarmede velen de 2'^'' soort
verwarren.
0 o r z a k e n.
De venerische knopjes, voornamelijk de2'^'' soort, zijn
niet zeldzaam. Syphilopsydrax acutus ontstaat gewoonlijk
in vereeniging met den druiper, in de tweede tot
vierde week van zijn beloop; de andere soorten daarentegen
zijn secundaire ziektcvormen, van welke de linzen-
39*