
672 TWEEDK KLASSE. DERMAPOSTASES.
Zij nam een' aanvang met eene eigenaardige aandoening
van het lioofd, neiging tot zwaarmoedigheid, groote
bleeklieid van het aangezigt, angst en vermoeidheid der
ledematen; vervolgens kwamen er puisten te voorschijn,
het eei'st aan de teeldeelen (sub praeputio vel extra praeputium
sicut granum milü aut super castaneam) of in het
aangezigt; na eenige dagen echter ontstonden er reeds
hevige pijnen in de ledematen, en eene ultbotting van
gx-oote puisten verbreidde zieh over het geheele ligchaani,
doch voornamelijk aan het hoofd en de teeldeelen. Deze
puisten hadden aanvankelijk den omvang eener boon,
later die van eikels; nu eens waren zij geelachtig, doorschijnend,
dan weder blaauwrood en ondoorschijnend,
of ook hard, even als hoorn, en donker gekleurd. Wanneer
deze puisten zieh afschilferden, groeide er uit dezelve
een ruw vleesch en ontlastte zieh eene stinkende
vloeistof (squamis levioribus resolutis prominebat caro
rubicundior, ex qua virulentia foetens et gravioris odoris
profluebat), of zij veranderden in dikke, donkere korsten,
welke het geheele ligchaam, even als eene boomschors,
bedekten, en onder welke zieh groote zweren
vormden , die niet slechts de huid, maar ook vleesch en
beenderen verstoorden en voornamelijk groote verwoestingen
aan de kin, aan het harde verhemelte, aan den
neus en aan de teeldeelen aanrigtten. Bij velen werden
ook de oogleden, de oogen en de lippen verstoord. De
klieren zwollen op, de hai-en vielen uit, het geheele ligchaam
zat vol korsten en wi'atvormige uitwassen (Verrucae
, condylomata); voornamelijk aan de ledematen,
doch ook aan andere deelen, vormden zieh daarbij knobbels
en gezwellen, van de grootte van eijeren, appelen
engrooter, die eene naarhonig gelijkende vloeistof in zieh
bevatteden en tevens in kwaadaardige verzwering overgingen.
De vreeselijkste smart echter veroorzaakten de
onverdragelijke pijnen in de beenderen, die in den nacht
toenamen, en biJ welke zieh, rooals Grunpeck aan zieh
NEGENTIENDE FAMILIE. SYPHILIDES. 573
zelven ondervond, Exostoses, voornamelijk aan het
scheenbeen vormden.
Deze Syphilis echter was geene zuive r e Thymiosis.
De aandoening der klieren, de honiggezwellen
in het celweefsel, het uitvallen der baren en vele andere
toe Valien, welke bare eei'ste beschrijvingen doen
herinneren, zijn, zooals reeds gezegd werd, aan de
Thymioses vreemd ; zij stond, reeds dadelijk bij haar
eerste ontstaan, in eene naauwere betrekking tot de teeldeelen
, dan de eenvoudige Thymioses ; zij plantte zieh,
reeds in haar begin, door eene smetstof voort, welke,
hoewel ook niet altijd door den bijslaap, maar welligt
zelfs door de lucht medegedeeld , toch steeds ter plaatse
der inbrenging, plaatselijke vei-schijnselen te voorschijn
riep, terwijl zij veel kwaadaardiger was dan de Thymioses
, niet van zelve genas en dikwijls in weinige
dagen of weken doodelijk werd. Deze eigens chappen
schijnt de venusziekte daardoor verkregen te hebben,
dat er tot hare vorming, behalve de Thymioses, nog
andere ziekteprocessen bijdroegen, dat zij niet alleen
uit de Thymioses, maar uit eene vereeniging van deze
met andere Dyscrasiae baren oorsprong nam. Wanneer
wij in aanmerking nemen, dat de Lepra in Europa verminderde,
naarmate de Syphilis zieh verder uLtbreiddej
wanneer wij de knobbels, de hoornachtige uitwassen, de
opzwellingen der klieren, het uitvallen der hären en zoo
vele andere verschijnselen van gene in deze terug vinden,
en wanneer wij lezen, hoe reeds de eerste waarnemers der
Lues op de overeenkomst van beide ziekten, qui non genere,
sed specie differunt, terug wijzen; wanneer wij
den Morbus gallicus zieh nu eens uit de Lepida zien ontwikkelen,
en dan weder in Elephantiasis zien overgaan,
dan kunnen wij naauwelijks betwijfelen, dat ook de melaatschheid
tot het ontstaan der Syphilis het hare bijgedragen
heeft en eene barer grondstofFen geweest is. Bovendien
zouden ook nog vele andere soorten van uitslag^