
194 II. KL. XWAALFDE FAMILIE. CHYMOPLANIAE. X. GESLACHT. MENELCOSIS, 195
negenden dag had de bloeding opgehouden, de verhevenlieid
was veel vlakker en geheel droog. Na verloop van
5 weken ving de beklemming der borst weder aan; het
uitwas nam op nieuw aan omvang toe; de omgevende
plaats werd rood gekleurd, zonder pijn te veroorzaken;
de opperhuid schilferde af en onder vermindering der
bloedsophooping naar de longen , volgde er weder eene
belangrijke bloeding. Thans werden de maandstonden te
voorschijn geroepen, de bloedingen keerden niet weder,
en het uitwas veranderde in eene onevene vlek.
In beide deze gevallen was alzoo de Menokelis met
Menoplania pulmonalis verbonden; in beide verdween,
zelfs nadat de bloedvloeijingen van de aangedane plaats
der huid waren afgeleid, de huidverandering niet geheel
, maar liet een dood ligchaam achter.
In pas ontstane gevallen kan men van de herstelling
der maandstonden en van de aanwending van soortgelijke
plaatselijke middelen, als bij mijne zieke werden gebruikt,
waarschijnlijk de geheele ophefEng der Dermapostasis
verwachten. Zoolang echter de maandstonden nog niet
aangevangen en er nog bezwaarnissen in inwendige gewigtige
Organen aan wezig zijn, moet men zieh, voornamelijk
wanneer er door bloedingen door de huid eenen
weldadigen invloed op het lijden van inwendige Organen
wordt uitgeoefend, van elke inwerkende, plaatselijke
behandeling onthouden.
X. Geslacht, Menelcosis.
De Maandstonden-zweer.
S y n o n y m e n . Ulcera menstrualia, catamenialia^
menischetica. — Die Menstrualgeschwüre.
A f b e e l d i n g e n . Tab. X. 12.
K e n m e r k e n .
Door Menoplania veroorzaakte oi onderhouden wordende
zweren metroode, pijnlijke randen, vleeschachtigen,
zwartachtig gestipten grond, eene bloederige
vloeistof afscheidende en onder den invloed van het tijdperk
der maandstonden staande.
V e r s c h i j n s e l e n .
De afscheiding der baarmoeder is beperkt of onderdrukt,
en er vormen zieh, het menigvuldigst aan de
onderste ledematen, somwijlen echter ook aan de schaamlippen
en op andere plaatsen , zweren met eenen onzuiveren,
met zwartachtige bloedpunten bezaaiden grond,
met donkerroode, weinig eeltachtige, doch meestal pijnlijke
randen en eene, buiten den tijd tot ontlasting der
maandstonden, spaarzame afscheiding eener bloederige,
etterachtige stof. Omstreeks den tijd der zuivering
echter zwellen de randen der zweer op, worden gevoeliger,
de in den omtrek liggende huid wordt rood,
en uit de grondvlakte ontlast zieh eene rijkelijke hoeveelheid
zwart, stinkend bloed. Na eenige dagen vangt de
vorige toestand weder aan, tot dat het volgende tijdperk
voor de stonden de aandoening op nieuw verergert.
Aanvankelijk klein, verbreiden zieh deze zweren met den
tijd Over tamelijk groote oppervlakten; hare gedaante is
meestal rondachtig en ligt uitgehold, en zelden dringen
zij zeer diep.
E r k e n n i n g .
De maandstonden-zweren zouden welligt, wegens
hare bloederige afgescheidene stof met de scheurbuikige
verzweringen kunnen worden verwisseld, doch de sponsachtige
uitwassen ontbreken haar, zij dringen minder
diep in en staan zoo merkbaar onder den invloed der
maandstonden, dat de erkenning ligt is.
O o r z a k e n .
Het zoude mogelijk kunnen ziju, dat Menokelis, door
verettering der knopjes of uitwassen, in Menelcosis over-
13*
tV