
5.'- t
T i
kJ
446 n . KL. ZEVENTIENDE FAMILIB. LEPROSES.
(Jrinkwater, de bezigheid en de levenswijze tot haar ontstaan
bij, doch wij zijii niet in Staat, het gewigt vaa elk
dezer Terschillende soorten van invloed meer naauwkearig
te beoordeden, en voorzeker alleen bij personen, die
de kiem der melaatschheid reeds bij zieh dragen, zijn
hevige gemoedsaandoeningen, werktaigelijke inwerkingen
en dgl. in Staat, haue uitbotting te voorschijn te roepen.
Ik zag twee zieken in Roussillon, welke hunne melaatschheid
aan eenen val toeschreven. Besmettelijk is de ziekte,
ten minste aan de Middellandsche zee, en waarschijnlijk
in geheel Europa ten huidigen dage , niet, zoo als anderen
en talrijke daadzaken ook mij hebben bewezen;
het zoude nogtans voorbarig zijn, hieruit te willen
opmaken, dat de Geneeskundigen der middeleeuwen,
die haar eenstemmig voor besmettelijk hebben verklaard,
gedwaald hebben, en dat zij in Azie, Afrika en in de
Nieuwe wereld, waar zij nog in hai-e volle kracht voorkomt
en voor besmettelijk gehouden wordt, zieh even
min als in Europa zoude mededeelen.
Of de eerste, of wel de tweede soort van Elephantiasis
zieh ontwikkele, hangt van verhoudingen af, die ons
geheel en al onbekend zijn. Beide schijnen zij haar ontstaan
aan geheel dezelfde oorzaken te danken te hebben,
en siechts daar, waar de eerste, menigvuldiger voorkomende
soort te huis behoort, vertoont zieh ook de
tweede, nu eens in meer talrijke, dan weder in zeldzamere
gevallen; enkele leden eener Familie, bij welke
Elephantiasis erfelijk is, lijden aan de knobbelige, andere
aan de verminkende melaatschheid.
Wat het voorkomen van dit Geslacht betraft,
ZOO dagteekenen onze bevestigde nai-igten over haar
niet ZOO vroeg, als die over Leuce, hoewel zij ook in
Egypte, Indie enz. waarschijnlijk reeds in de grijze
Gudheid voorgekomen is. Aristoteles (de gen. anim.
IV, 3) is de oudste schrijver die, onder den naam van
oaTVQia, van haar gewaagt. Lucretius beweert nog van
I I . GESLACHT, ELEPHANTIASIS. 447
haar, dat zij zieh alleen in Egypte zoude bevinden; ten
tijde van Pompejus nogtans zoude zij reeds naar Italie
overgebragt zijn (Plinius XXVI. 5.); Äretaeus, die haar
zeer goed beschrijft, spreekt van ontelbare middelen,
welke de Galliers tegen haar aanwendden, en ook Archigenes
en Coelius Aurelianus hebben haar reeds gekend
enz. Sedert dezen tijd schijnt zij weder uit Europa verdwenen
te zijn ; in de middeleeuwen , den bloeitijd der
melaatschheid, was vooral deze ziektevorm over alle landen
van het Westen verbreid en meer dan andei'en gevreesd.
In de lö*^® eeuw nam zij, even als de melaatschheid
over het algemeen, spoedig aan uitgebreidheid en
menigvuldigheid af en was , zooals uit Fracastori blijkt,
omstreeks het jaar 1530, in Italie reeds zeldzaam. Zij
is echter niet geheel en al verloren gegaan, maar komt
meer dan eenig endemisch lijden, nog aan vele zeekusten,
in vele dalen van gebergten, bij vele moerassen
van ons werelddeel veel menigvuldiger, dan de beide
soorten van Ophiasis voor. Aan den Griekschen Archipel,
te Negropont, Candia, Andros, Tenedos en Patmos,
voornamelijk echter te Samos, alwaar zieh een groot
Leprozenhuis bevindt, is zij geene ongewone verschijning:
zij komt in Catalonie, op de vlakten van Taragona
en voornamelijk te Reus, niet zelden voor, en ik
heb, in het jaar 1830, op verschillende punten van de
Noordwestkust der Middellandsche zee, niet siechts te
Martigues en Yitrolles in Provence, maar ook in Roussillon
en Languedoc en in den omtrek van Nizza en Genua,
vrij vele gevallen dezer vreeselijke ziekte aangetroffen.
Schillang zag enkele gevallen in de bergen van Savoyen ;
mij zelven is een zieke uit den Dauphiné voorgekomen,
en ook in Zwitserland zouden zieh hier en daar sporen
van het lijden vertoonen. Dat Spedalkshed en Morbus
tauricus Elephantiasis zijn, is regds vermeld, en volgens
Struve, Brehm en anderen is deze soort van melaatschheid
in Esthland en Lijfland niet zelden. Veel menig-
M
y