
548 II. KL. ACHTTIENDE FAMILIE. THIMIOSES. II. GESLACHT. RADESYGE. 549
brengen, door deze, dikwijls eene zeer ultgebreide vef -
storiug te Weeg. Ook de aangedane slijmvliezen gaan in
verzwering over, en bereikt het gebrek zijnen boogsten
graad, zoo worden de beendeten aangedaan en carieiis ;
vervolgens verheft zieh uitteringskoorts en niet zelden
sterven de zieken.
V e r d e e l i n g .
Ik reken tot dit Geslacht, behalve het scandinavische
Syphiloid van Hiinefeld, met welke de Holsteinsche
Marschkrankheit, de Liktra in IJsland en gedeeltelijk ook
de Lepra Esthonum volkomen overeenkomen, de Sibbens
in Schotland , het Malo di Scarlievo en de ziekte van
St. Paul. Dit Geslacht wordt dus in 4 soorten verdeeld.
De Falcadina, de ziekte van Brünn en Raulin's Pian de
Nerac waren geene Thymioses, maar op de gewone wijze
verwekte Syphilis, welke zieh slechts aan buitengewoon
Tele voorwerpen mededeelde en epidemisch werd.
1. Soort. Radesyge sepfentrionalis.*
De Noordsche Kustziekte,
S y n o n y m e n . Lepra septentrionalis CalUsen. — Lep
r a holsatica Struve. — Gedeeltelijk Lepr a Esthonum.
Morbus Ditmarsicus. — Radesyge, Saltflod, Slemsygen ,
Stygsygen, Spilt enz. in Noorwegen. — Liktra in IJsland.
— Marschkrankheit in Holstein. — Das scandinavische
Syphiloid Hünefeld. — Die nordische Küstenseuche.
A f b e e l d i n g e n . Tab. XVIL 3. 3a. 3l.
V e r s c h i j n s e l e n .
Het lijden begint doorgaans met naar rheumatischcatarrhale
gelijkende bezwaarnissen, pijnen in de ledematen,
hoofdpi jn in den omtrek van den neuswortel, hoesten,
iigte bezwaarnissen in de slikking, verstoptheid van den
neus, en de zieken gevoelen zieh daarbij afgeraat, niet geschikt
tot arbeiden en klagen niet zelden over hitte, met
huivering afwisselende ; zij zien er meestal bleek in het aangezigtuit,
hoeweler ook voorwerpen,zijn die buitengewoon
rood zijn. Deze voor a fga ande verschi jnselen duren
nu cens slechts eenige weken, dan weder maandea
lang en onderzoekt men, gedurende dezelve, de keelholte,
ZOO vindt men haar met donkerroode vlekken en
naar Aphtae gelijkende uitbottiiigen bezet, die, met den
t i j d , in spekachtige zweren veranderen en zieh op het
verhemelte, in den neus enz. ui tbreiden. Dikwijls zijn
de neusopeningen eenigzins toegezwollen , is de punt van
den neus rood, ligt ontveld, en de spraak rogchelend.
Nu eens vroeger, dan weder later, neemt het tij d p e r k
v a n u i tbot l ing eenen aanvang. Er verschijnen, voormmelljk
aan de ledematen, aan den rug en de billen,
doch ook in het aangezigt en somwijlen over het geheele
ligchaam, donkerroode, koperkleurige en bruinachtige
vlekken, van de grootte van linzen tot die van een dubb
e k j e , die, nu eens in onregelmatige, dan weder in
k r i n g - ofboogvormige groepen bij elkander, staanen aan
de huid een eigenaardig, naar eene landkaart gelijkend
aanzien geven. Zij zijn geheel en al pi jnloos, niet zelden
zelfs minder gevoelig dan gezonde plaatsen en, met haar
ontstaan, gaan de pijnen in de ledematen, de afgematheid
enz. verloren, slechts de aandoening van het slijmvlies
der mond- en neusholte blijft onveranderd. Dikwijls
verheffen zieh kleine, donkere knopjes, menigmaal
koperkleurige, weeke knobbels, ter grootte van erwten,
en somwijlen zelfs blaasjes of puisten op de vlekken, die
h u n , door de r ing- , kring-, of boogvormige plaatsing,
dikwijls eene zekere overeenkomst met liehen circumscriptus
of gyratus, met herpes en impetigo figurât, geven
en , even als deze, zieh naar den omtrek toe uitbrei-.