
6 7 4 II. KL. XWINTIGSTE FAMILIE. CARCINOSES.
ontwikkelt zieh steeds meer een gelieel kankeraardig
voorkomen, vermageren de zieken tot een geraamte,
komen er verschijnseleii van zenuvvaandoeningen, bloedlngen
bij enz.
iTieteit. Scirrhoma caminianorum. *
De sclioorsteenvegerskanker.
S y n o n y m e n . Cancer verruqueux Ray. — Carcine
veruqueuse Alib. — Cancer e fuligine var. — Poireau
de la suie. — Sootwart; Chimney-weeper's canker. —
Der Schornsteinfegerkrebs.
Ä f b e e l d i n g e n . Tab. XXI. 2.
V e r s c h i j n s e l e n .
Beze ziektevorm, van welks wezentlijke kankeraardige
nataur nog meer zekere gronden vereischt worden,
heeft men voornamelijk in Engeland en uitsluitend bij
schoorsteenvegers en personen waargenomen, die veel
met roet omgingen. Gewoonlijk komt hij aan hat onderste
gedeelte van den balzak voor, hoewel Pott hem ook aan
de hand van eenen tainier zag, die zieh, tot het verdrijven
der slakken, van roet bediende, en A. Cooper
Lerhaalde malen in het aangezigt. Hij begint met een
klein, wralvormig uitwas, van eene tamelijke hardheid
(Soot-wart, Russwarze), hetwelk dikwijls maanden en
jaren lang onveranderd blijft en slechts langzaam aangroeit.
Eindelijk wordt het pijnlijk, rood gekleurd,
Scheidt eene etterachtige vloeistofaf, welke de naburige
huid ontvelt, en gaat in een oppervlakkig zweertje, met
opgezwollene, ongelijke, harde randen en onzuivere
gx'ondvlakte over, Thans vormen zieh, in den omtrek
van den eersten tuberkel, talrijke nieuwe wratten, die
I. GESLACHT. SCIRRHOMA 675
lietzelfde beloop hebben en, op deze vvijze, ontstaat er
eene meestal rondachtige, ziekelijke vlakte, van verschillenden
omvang, welke met vele verzwerende uitwassen
en wratten bedekt is, door eenen opgezwollenen
grond wordt begrensd, eene stinkende, etterachtige stof
afscheidt en in den vorm van bloemkool voortwoekert.
In den aanvang verbreidt de aandoening zieh meer in de
vlakte, neemt dikwijls den geheelen balzak, den bilnaad
enz. in, doch later dringt zij ook in de diepte door; de
balzak vergroeit met de ondergelegene deelen, de schederokken
van den bal en deze zelf zwellen op , worden
hard en gaan in vei-zwering over; de liesklieren en de
zaadstrengen worden mede aangedaan, en de ziekte kan
zieh tot op de ingewanden van den onderbuik voortplanten.
Aanvankelijk is de pijn gering, later daarentegen
hevig, stekend en hörend, en terwijl oorspronkelijk
het geheele gestel niet gestoord is, wordt, wanneerde
ziekte dieper doordringt, wanneer de ballen en liesklieren
in verzwering overgaan en de verharding längs de
zaadstreng op de liesklieren voortgaat, de kleur van het
aangezigt ongezond, de uitwaseming stinkend , verdwijnen
de krachten en verheft zieh uitteringskoorts. Somwijlen
heeft men echter ook door Peritonitis of Pneumonie
den dood zien volgen, alsook in zeldzame ge Valien
door bloedingen, welke uit verstoorde vaten van de
liesstreek ontstonden. Of er gevallen zijn voorgekomen,
in welk» de schoorsteenvegerskanker door carcineuse
ontaardingen van andere deelen werd vergezeld, weet ik
niet; daarentegen ontbreekt het niet aan voorbeelden,
in welke deze varieteit (even zoo wel als de hoofdvoi
m), nadat zij uitgeroeid was, in de likteekens terug
verscheen.