
l . Í
524 TWEEDE KLASSE. DERMAPOSTASES.
veelvormigste, doch komen ia de volgende punten met
elkander overeen:
a. Zij nemen altijd hären oorsprong uit de lederhuid,
voornamelijk uit hare afscheidingsoppervlakte en veranderen
de opperhuid en het onderhuidscelweefsel siechts
secundair, in latere tijdperken en ook niet altijd.
b . Zij kenmerken zieh door eenedonkere, blaauwachtige,
koperkleurige roodheid, beginnen gewoonlijk
met vlekken van deze kleur en behouden dezelve in alle
tijdperken van haar beloop.
c. Somvpijlen beperkt de uitbotting zieh tot deze pericarpia,
welke vloeistoiTen uitzweeten, en zieh met korsten
bedekken (zooals somwijlen bij Radesyge septentr.);
menigvuldiger echter vormen zieh vruchten, welke slechts
zelden en voorbijgaand uit knopjes, blaasjes of puisten,
doorgaans uit tuberkels bestaan.
d. Deze tuberkels onderscheiden zieh van die der
Scrophuloses en der Melaatschheid, behalve door hunne
koperroode kleur, door hunne oppervlakkige zitplaats in
de lederhuid, den meer aanmerkelijken omvang en sterkere
uitpuilingen, en veranderen zieh , ten minste bij de
hoofdvormen, veelal in zoogenaamde Beziensponsen, of
weeke sponsachtige uitwassen, met ongelijke oppervlakte
en gebrekkige vorming.
e. De vlekken, alsook de uitslag en de tuberkels,
hebben eene groote geneigdheid tot ontbinding. Somwijlen
beperkt zieh de verzwering tot de nieuwe vorming;
slechts de knobbels en Beziensponsen worden
verstoord, zonder dat er eigenlijke likteekens terug blijven;
menigvuldiger echter dringt de verzwering dieper
door, door de huid tot in de onder haar liggendedeelen,
en rigt aanmerkelijkeverwoestingenaan. Ook de zweren
der Thymioses zijn meestal van eenen sponsachtigen aard.
f. Zoowel bij de verschillende soortenvan uitslag, als
bij de zweren, welke uit haar ontstaan, is de afscheiding
zeer rijkelijk; zij zijn vöchtig, zooals zulks bij weinige
ACllTTIENDE FAMILIE. THYMIOSES. 525
andere üermapostases het geval is. De door haar afgezonderde
stof is kleverig, nu eens kleurloos, dan weder
geelachtig en heeft eenen eigenaardigen, naar bedorven
visch gelijkenden, reuk. Bij de meeste soorten stremt
zij tot Sterke, uitpuilende korsten, van eene bruine en
zwartachtige kleur.
g. De Thymioses veroorzaken, naar verhouding, weinig
pijn, doch zijn voor het overige ook niet gevoelloos,
even als de Leproses.
h . Zij bepalen zieh zelden tot enkele ligchaamsdeelen
, maar breiden zieh , niettegenstaande zij ook ontkiemingspunten
en lievelingsplaatsen hebben, meestal ovev
het geheele ligchaam uit.
i. De hären en nagels worden door haar niet verander
d.
k. Zij zijn van eenen vlugtigen aard , en eene verstoring
in haar b e l o o p , het plotselijke verdrijven derzelve en
dgl., brengt eene verergering van het lijden der slijmvliezen,
de aandoening der beenderen enz. te weeg.
1. De meeste derzelve zijn besmettelijk; de smetstof
blijft in de afgescheidene Stoffen van den uitslag en der
zwei-en hangen.
8. Op eene gelijke wijze als de uitwendige huid, worden
ook de slijmvliezen, door het ziektepvoces der Thymioses
aangedaan, tot welke de nederzetting zieh bij vele
ziektevormen het eerst, bij anderen eerst later en bij velen
in het geheel niet wendt. Ook hier komen donkerroode
en koperkleurige vlekken, naar Aphthae gelijkende
uitbottingen, sponsachtige uitwassen en woekerende zweren
voor, en zijn even zoo goed dragers der smetstof, als
die der uitwendige huid. Het menigvuldigste vertoonen
zieh deze veranderingen op de slijmvliezen der mondholte
en van den neus, doch soms ook op andere en,
voornamelijk wanneer de uitbotting op de huid verstoord
wordt, op die der luchtwegen en van het darmkanaal.
9. De beenderen worden over het algemeen slechts
M