
s
2 8 4 II. KL. VIJFT1ENDE FAMILIE. SCROPHÜLOSES.
0 o r z a k e n.
Beide soorten vaa Rhypia neemt men bijna alleen bij
kinderen uit de geringe volksklasse waar, die in ongezonde,
onzuivere woniugen van siecht en weinig voedsel
leven en reeds vroeger andere verschijnselen vaa klierziekte
hebben aan den dag gelegd. Zij komen menigvuldiger
in de winter dan in den zomer voor. Niet
zelden geven de Dermexantheses bij klierziekige, kwaadsappige
voorwerpen in zoo verre de uitwendige aanleiding
tot haar ontstaan, als de Rhypia uitbreekt, na
den afloop van pokken, scharlakenkoorts, mazelen en
dgl., even als men ook na zoodanige ziekten andere
soorten van Scrophulae ziet toenemen of opkomen. Of
de donkere huidklierkorst, even als de beide aanverwante
Geslachten, besmettelijk zij, weet ik niet.
B e l o o p , Duur , üitgang.
Het beloop is, wegens de nakomende uitbottingen en
de dikwijls ontstaande zweren, steeds chronisch en de
duur onbepaald; Rhypia is voor het overige ligter dan
Favus en Alphus voor genezing vatbaar, zonder dat
daarom de klierziekte opgeheven, of het nevens haar
bestaande dyscrasische lijden van andere organen verergerd
behoeft te worden. Bij de eerste soort blijft er
dikwijls alleen eene roode vlek terug, niet zelden vormt
er zieh echter ook bij haar, even als zulks bestendig bij
rhypia prominens plaats heeft, eene onder de korst en
uit deze een blaauwachtig, ingedrukt, ongelijk, rond
likteeken. Instortingen worden bij beide soorten veelvuldig
waargenomen en ook beide kunnen, indien de
korsten afvallen en de verzwering zieh verder uitbreidt
in Scrophulelcosis eindigen. Stofverplaatsingen
of andere gevaarlijke uitgangen heb ik niet waargenomen.
V o o r z e g g i n g .
Rhypia is, even als alle scrophuleuse Dermapostases,
eene vrij hardnekkige ziekte, ofschoon zij ook ligter te
III. GESLACHT. RHYPIA. 285
genezen is dan Favus en Alphus. I)e tweede soort is
belangrijker dan de eerste.
L i j k o p e n i n g
Ik heb nimmer de veranderingen der huid van dit
Geslacht bij lijken onderzocht, en kan zelfs niet bepalen
of zijne korsten uit draadzwammen bestaan dan
niet, dewijl mij, in den laatsten tijd, geen geval is
voorgekomen.
B e h a n d e l i n g .
Zelfs Bateman en Rayer erkennen de noodzakehjkheid,
om, bij de behandeling van Rhypia, door eene
verstärkende kost en hieraan beantwoordende geneesmiddelen,
de gesteldheid te verbeteren en de klierziekige
Dycrasie op te heffen. Even als bij andere soorten
van Scrophulae der huid, maakt deze inwendige behandeling
ook hier de hoofdzaak uit, zoo men eene
volkomene en duurzame genezing wil zien volgen. De
plaatselijke behandeling, die daarbij moet plaats grijpen,
verschilt min of meer naar de tijdperken, minder naar
de soorten der aandoening. Vormen zieh slechts enkele
blazen, zoo kan men deze open maken, en de
ontvelde plaatsen met Ol. amygd. dulc., Cacaoboter en
dgl. bestrijken. Men voorkomt daardoor menigmaal de
vorming van korsten en verzwering. Is de uitbotting
daarentegen zeer uitgebreid, heeft zij reeds lang geduurt,
en bestaan er, zooals gewoonlijk, blazen, korsten
en zweren te gelijkertijd , zoo moeten warme , slijmachtige
baden, bij eene groote slapte der huid met
zwavellever en dgl. gebruikt, de korsten door pappen
afgeweekt, en de onder dezelve aanwezige ontvelde of
verzworene plaatsen overeenkomstig hun karakter worden
behandeld. Rayer en Plumbe hebben Crémor tartarí
in eene oplossing of als strooipoeder aanbevolen;
mij'hebben de zwavellever, aromatische aftreksels en
dgl. goede diensten bewezen. Dringen de zweren echter,
hetgeen bij de tweede soort niet zelden het geval