
C"
608 n. KL. NEGENTIENDE FAMILIE. SYPHILIDES.
0 0 r Z a k e 11.
Alle venerische soorten van schubbenvormigen uitslag
ziju secundaire verscliijuselen en vormen zieh dooi'gaans
na chankers. Dikwijls vertoonen zij zieh in vereeniging
met zweren in de keelholte, beenpijnen, venerische oogkwalen
enz. en somwijlen verbinden zij zieh met venerische
kaalheid en misvorming der nagels.
B e h a n d e l i n g .
Alle soorten van Syphilolepis zijn moeijelijk te genezen
en vereischen eene vrij sterk inwerkende geneesyvijze met
kwikzilvex-. Ik heb reeds aangemerkt, dat ik aan den
Merc. praecip. riib., in verbinding met Antimon, crud.,
bij hare behandeling, boven den Sublimaat de voorkeur
geef; een aftreksel van Sarsaparilla, houtdranken en dgl.
moetcn zijne werking ondersteiinen, en die gevallen,
welke het gebruik van het kwikzilver niet meer gedoogen,
genezen dikwijls door het Uecoct. Zittmanni. Uitwendig
bewijzen-, voornamelijk bij de venerische schubben, de
Cinnaberberookingen, als hulpmiddel^ goede diensten,
aan welke meri alsdan, naar gelang der uitgebi-eidheid
van den nitsläg , nu eens het gßheele ligchaam, dan weder
slechts enkele deelen onderwerpt. Bij de laätste
soort zijn ook dampdouches, inwrijvingen van Jodiumkwikzilver
en dgl. aan te bevelen.
I I I . Geslachl. Syphilopsydrax,
De venerische knopjes.
S y n o n y m e n . Syphilis cut. papulosa. — Papulae
syphiliticae. — Liehen venereus. —Der venei'ische
Knötchenausschlag, das Knötchensyphilid.
III. GESLACHT. SIPIIILOPSYDRAX. 609
K e n m e r k e n.
Koperkleurige knopjes, nu eens met, dan weder zonder
areolae, die, nu eens alleen, dan weder in kringvormige
groepen, bij elkander staan en de venusziekte
ten grondslag hebben.
V e r d e e 1 i n g.
Er laten zieh 3 soorten (of varieteiten) onderscheiden.
1. Soort. Syphilopsydrax acutus.
De acuut verloopende venerische knopjes.
S y n o n y m e n . Syphilide pustuleusemiliaire Alib. —
Liehen syphiliticus acutus.
A f b e e I d i n g e n . Tab. XVIIL 8.
V e r s c h ij n s e 1 e n.
Zeer snel, en somwijlen met koortsachtige verschijnselen,
pijnen in de ledematen, gastrische bezwaarnissen
enz. ontstaaner, voornamelijk in het aangezigt, dikwijls
echter over het geheele ligchaam, talrijke, kleine,
kegelvormige knopjes, welke, even als de areolae, door
welke zij omgeven zijn, nu eens eene blecke, dan weder
cene meer donkere koperkleur dragen. Zij staan nu eens
alleen, dan weder in kleine, ronde of eironde groepen
bij elkander, en somwijlen bedekken hare in elkander
vloeijende areolae groote oppervlakten met eene roodachtige
kleur, op welke men, eerst bij een naauwkeuriger
onderzoek, de kleine knopjes ontdekt. De uitslag
jeukt somwijlen vrij levendig; na 6 tot 8 dagen echter
worden de tepeltjes week, de roodheid verbleekt en gaat
in een vuilachtig geel over, er ontstaat eene zemelachtige
afschilfering en weldra is alle spoor van uitbotting verdwenen.