
t
402 TWEEDE KLASSE. DERMAPOSTASES.
levenswijze de Lepra meer begünstigen, en geene soortgelijke
Vorderingen in de beschaving haar terugdrongen,
ontwikkelt zij zieh nog in hare oude kracht, en sedert
de opmerkzaamheid der geneesheeren zieh meer op het
endemische lijden van enkele landstreken had gewend,
vond men ook in Europa, hier en daar , aan den oever
der Oostzee zoowel als aan de kusten der Middellandsche
zee, in Eslhland zoowel als in den Griekschen Archipel,
in Noorwegen zoowel als in Spanje, hoewel ook
meestal binnen enge grenzen, ziektevormen, die met de
melaatschheid der middeleenwen, zoo als zij ons door
Hensler en anderen in hare verschillende vormen is beschreven
geworden, volkomen overeenstemmen, ofalthans
zooveel gelijkvormigheid met haar aan den dag
leggen, dat zij als hare afstammelingen en overblijfsels
kunnen worden aangemerkt. Het schijnt zelfs als of de
boom, dien men sedert eeuwen voor afgestorven hield ,
op nieuw wilde uitbotten, sedert de Syphilis minder
kwaadaardig begint te worden; in verschillende
streken van Europa zijn, in de laatste 80 tot 100 jaren,
vroeger niet aanwezige (oi niet opgemerkte) ziekten
ontstaan, die meer of min de melaatschheid doen
herinnei'en.
Van daar heeft men in den nieuweren tijd weder meer
van Lepra gesproken, dan zulks in de en IS'^'' eeuw
het geval was, en vele ziektevormen voor melaatsch,
voor soorten van Lepra verklaard. Men is daarbij echter
vrij willekeurig te werk gegaan; vele Geneeskundigen
meenden in elke huidaandoening, die buitengewoon
misvormend en hardnekkig was, Lepra te zien, dezelfde
aandoening, welke de een voor melaatsch hield,
gold bij den anderen voor venerisch, scheurbuikig of
«churftaardig, en men is het nog niet naauwkeurig eens,
welke eigenschap eene ziekte moethebben, om als eene
soort van melaatschheid te kunnen gelden. De Ouden
hadden hunne Criteria, doch deze waren, volgens
ZEVENTIENDE FAMILIE. LEPROSES. 403
den geest dier tijd , met zoo veel bijgeloovigheid doormengd,
dat zij in onze dagen slechts weinig waarde
hebben. Hensler heeft uitmuntende wenken gegeven ,
doch nergens de melaatschheid in het algemeen als
ziekteproces beschreven, en hetgeen Alibert tot kenmerken
zijner Dermatoses lepreuses opgeeft, is, over het
algemeen, niet voldoende.
Het schijnt mij toe, als bezat de lepreuse Dyscrasie
de volgende
K e n m e r k e n .
L De wortel van het ziekteproces ligt, even als die
van alle Dyscx-asiae, in veranderingen der chylbereiding
en in het bloed. Dit geeft zieh te kennen door velerlei
gastrische bezwaren, welke de verschijning der Leproses
bijna aanhoudend voorafgaan, door een eigenaardig
voorkomen, door tegennatuurlijke gesteldheden
in de afscheidingen enz. De Ouden wilden aan het bloed
der aan melaatschheid lijdende voorwerpen, eene donkere,
bruinachtige, lood- of aschachtige kleur, eene
kleverige, vetachtige of zanderige gesteldheid en siechten
reuk hebben waargenomen ; nieuwere waarnemingen
hebben dit echter niet bevestigd, en de lijkopeningen
hebben tot nu toe, over den inwendigen grondslag der
melaatschheid, nog weinig uitsluitsel gegeven, hoewel
men ook bij vele ziektevormen de watervaten en klieren
rood en opgezwollen , de äderen met bloed opgevuld en
dgl. vond.
2. Er vormt zieh een eigenaardig ziektevoortbrengsel,
over welks gesteldheid wij echter nog geheel en al
in het onzekere zijn ; dit verraadt zieh door de in hoedanigheid
verandei-de afgescheidene Stoffen, door de
later te verklarene eigenaardigheden der lepreuse nederzettingen
en, bij vele ziektevormen, welligt door de
besmettelijkheid ; doch wij kennen noch zijne natuurlijke,
noch zijne scheikundige eigenschappen, en wanneer
wij ook zien, dat, bij de meeste Leproses, eene
26*