
2 8 8 II. KL. TIJFTIENDE FAMILIE, SCROPHDLOSESi ÎV. GESLACHT. LtJPDS. 289
binden zieh de knobbels en de haai' oingevende huid, er
vormen zieh stevig vastzitteade, meestal helder gekleurde
korsten, en onder deze breiden zieh de zweren, nu
eens meer in de diepte, dan weder meer in de oppervlakte
uit; in het tweede geval verdwijnt de zelfstandigheid
bijna onmerkbaar door de voortdurende afschilfering
en, zonder vorming van etter of korsten, ontstaan
er diepe, witte, naar likteekens gelijkende kloven.
Beide soorten van verstoring beperken zieh niet tot op
de huid, maar gaan menigmaal tot op de onderliggende
weeke deelen, tot op de kraakbeenderen en beenderen,
over; voornamelijk in het aangezigt gaan somwijlen gewigtige
deelen door haar te niet. Somwylen neemt het
onder de huid gelegene celweefsel reeds vroegtijdig aandeel
aan het lijden der huid en wordt, tot nederzetting
der klierziekige slof gebezigd , hypertrophisch; somwijlen
woekert de verzworene huid in sponsachtige uitwassen
opwaarts. Andere soorten van klierachtige aandoeningen
gaan, even als zij den huidwolf veelal vooraf
gaan, ook menigmaal, gedurende zijn beloop, met hem
gepaard; het geheele gestel lijdt, bij eenen längeren duur
des gebreks, nu eens meer, dan minder, en bij eene zeer
uitgebreide verzwering ontstaat er soms uitteringskoorts.
V e r d e e 1 i n g.
Ik geloof, ingevolge de verscheidenheid van het beloop
en den aard en de wijze van verstoring, 4 soorten
van Lupus, exedens, excorticans , tumidus en exuberans,
te moeten aannemen, die echter in de natuur
niet ZOO streng van elkander gescheiden zijn, dat niet
bij denzelfden zieke, op de eene plaats der huid deze,
op eene andere gene soort zoude kunnen voorkomen.
Doorgaans zijn bij al deze ziektevormen tuberkels aanwezig;
slechts bij wijze van uitzondeiüng en zelden ontbreken
zij bij de 2 eerste soorten, volgens welk vex^schil
ik varieteiten daarstel.
f
1. Soort. Lupus exedens.
De knagende huidwolf.
S y n o n y m e n . Lupus vulgaris. — Lupus exedens
e n voor het grootste gedeelte Scrophule cutanée Ray. —
Volgens Cazeuave en Alibert behooren zoowel de meeste
gevallen van Dartre rongeante, qui détruit en profondeur
(Esthiomène térébrant Alib.) , als de Dartre rongeante,
qui détruit en surface (Esthiomène serpigineux
s. ambulant Alib.) hiertoe.
A f b e e l d i n g e n . Tab. XIIL 1.
V e r s c h i j n seien.
Deze soort, de meest gewone van aile, komt het menigvuldigst
in het aangezigt, op den neus, de bovenl
i p , de wangen enz., doch ook soms gelijktijdig of voor
zieh alleen aan andere deelen, aan den hals, de ledeniaten
enz. voor. Zij begint met bleeke, nu eens ronde,
dan weder onregelmatige vlekken, op welke zieh vroegtijdig
tuberkels verheffen. Deze zijn, in verhouding
tot die der andere soorten, groot, even als kleine erwten,
blaauwachtig rood gekleurd en niet zeer talrijk.
Zij staan nu eens alleen, dan weder ten getalle van 2
of 3 bij elkander; verschijnen nu eens slechts op ééne
plaats, aan de neusvleugels, aan de bovenlip, dan weder
op meerdere te gelijk; zijnweek; veroorzaken, zoowel
vrijwillig als bij de aanraking, in het geheel geene of zeer
weinig pijn en schilferen zieh op de oppervlakte af. In
dezen toestand van onbewerktuiging kunnen zij maanden
en jaren lang verwijlen; eensklaps echter vergrooten
zij zieh, de omgevende huid wordt levendiger rood
gekleurd, zweit zuchtig op, er komen nieuwe huidknobbels
te voorschijn en de verzwering neemt een' aanvang.
Meestal ontbinden zieh de tuberkels, aan hare
spits beginnende: de grootere onder dezelve echter
19
h: