
428 II. KL. ZEVENTIENDE FAHIIIË. LEPROSES.
aan aamborstigheid. Bij geene andere soort van melaatschheid
is de kwade, bokachtige renk zoo sterk, als
bij deze, bij geene komt de uitteringskoorts zoo veelvuldig
en hevig voor. De krachten verdwijnen snel
en de lijders sterven zoo als bij Leuce, of aan verstikking,
somwijlen ook onder onmagten en stuiptrekkingen.
E r k e n n i n g .
Willan beeit Ophiasis Leuce in eenen ziektevorm van
Psoriasis (ps. scutellata bladz. 168. I. D.) gemeend te
erkennen. Eene naauwkearige waarneming der verschijnselen
geeft echter ligtelijk het onderscheid tusschen
beide de ziekten aan. Psoriasis doet slechts de huid aan;
terwijl Leuce met voorafgaande verschijnselen begint en,
gedurende het verder beloop , stoornissen der vei'schillendste
verrigtingen te weeg brengt; Psoriasis is met hare
roode pericarpia en straalvormige schubben , in weerwil
van hare schotelvormige gedaante, boven de huid verheven,
Leuce verdiept, en nimmer gaat bij gene het
gevoel verloren, verbleeken de hären, ontstaat er verandering
van het celweefsel, verzwering, een Stomp
worden der zintuigen en dgl., zooals zulks bij Lepra het
geval is. Moeijelijker is welHgt de tweede soort der schubben
vormige melaatschheid , in vele gevallen, van Impetigo
ofpsydracia inveterata, van serpigo diffusa en soortgelijke
ziektevormen te onderscheiden ; ten minste werden
, zooals het schijnt, ten allen tijde, zoodanige niet
lepreuse soorten van uitslag tot Lepra crustacea gerekend.
Bij eene naauwkeurige waarneming echter kunnen
ook hier het opkomen met virankleurige viekken, de vorming
van schubben en korsten zonder blaas- of puistachtige
uitbottingen, de gevoelloosheid, de droogte en
hardheid der ziekelijke huid, het uitvallen der hären
en nagels, de kwade reuk en, met den tijd, de
stoornissen in inwendige organen de ei-kenning zeker
maken.
1. GfiSLACHT. OPHIASIS. m
O o r z a k e n e n v o o r k o m e n .
Wijweten niet, welke de verschillende oorzaken, die
over het algemeen Lepra te weeg brengen, voornamelijk
de schubbenvormige melaatschheid te voorschijn roepen.
Bat zij , wat de oorzaken betreft, aan andere soorten van
Lepra na aanverwant is, blijkt gedeeltelijk uit de waarneming
van Vidal, die den zoon, van door Elephantiasis
aangedane ouders, aan Leuce zag lijden, gedeeltelijk uit
het voorkomen van beide soorten op dezelfde plaatsen en
in denzelfden tijd met andere tot deze Familie behoorende
Geslachten. Doch niet overal, waar zieh Elephantiasis
en soortgelijke ziektevormen vertoonen, doet zieh
ook Ophiasis voor, en de verschillende soorten van melaatschheid
hebben, in hare tijdelijke ontwikkeling, niet
altijd denzelfden tred gehouden. De schubbenvormige
melaatschheid, voornamelijk hare eerste soort, is, volgens
allen schijn, de oudste vorm van Lepra en was, tot
het begin van onze tijdrekening, waarschljnlijk de veelvuldigste.
Voor de witte melaatschheid golden de Mozaïsche
gezondheidsregelen : Herodotus zag haar (L 138)
onder de Perzen, Aeschinus (Epist. L) menigvuldige
malen op Delos, en waarschijnlijk kan de cpoivixii] voaog
van den pseudohippocratischen Prorrheticon (IL 19) op
haar worden toegepast. In de middeleeuwen wendde zij
zieh meer tot andere soorten. Het best kennen en beschrijven
haar nog de Arabieren, die haar eigenlijk vaderland,
het Oosten, bewoonden ; in het V^esten daarentegen
schijnt zij nimmer zeer uitgebreid geweest te
zijn, hoewel zij ook in vele provincien, volgens Rondelet
b, V. in Viaanderen en in Normandie, voorkwam.
Eenigzins anders verhield zieh de schurftige melaatschheid.
Wij vinden hare eerste sporen nogtans ook in
eenen zeer hoogen ouderdom; Bohak en Seth der Hebreers,
MiXas der Grieken en Vitiligo nigra Gels, zouden
hare vroegere namen kunnen zijn, en de dichterlijke
beschrijving van het lijden van Job maakt van vele