
1 6 2 II. KL. TVTAALFDE FAMILIE. CHYMOPLANIAE. V. GESLACHT. I'OMPHOLYX. 163
van erwten, dikwijls die van noten en hoendereijeren,
zijn des nachts pijnlijker dan des daags en laten ontvelde
plaatsen en zwei en terug, die eene pisaardige stof opgeven.
Haar beloop is, gedeeltelijk door deze nakomende
toevallen, gedeeltelijk wegens de herhalingen, meestal
clironisch.
V e r d e e 1 i n g.
Men kan, naar de uitvfendige gesteldheid en het geheele
beloop, twee soorten van Pompholyx onderscheiden,
van welke iedere afzonderlijk weder, der vermelding
waardige, varieteiten bevat.
1. Soort. Pompholyx vulgaris.
De gewone blaar-uitslag.
S y n o n y m e n . Pompholyx diutinus Willan. —
Pemphigus chronique disséminé Ray. — Pemphix
chronique Alib. — Der chronische Blasenausschlag. —
Die Blasenkrankheit. — Der gewöhnliche Blasenausschlag.
— Maladie vesiculaire, huileuse. — Blister-disease.
A f b e e l d i n g e n . Tab. X. 6.
V e r s c h i j n s e l e n .
Voornamelijk bij oude personen en bij Heden van eene
verzwakte gezondheid verschijnen er op de huid min of
meer verhevene, roode, ronde vlekken ter grootte van
linzen, welke reeds verscheidene weken vroeger door
andere verschijnselen van üroplania worden voorafgegaan.
Nu eens komen slechts weinige van deze vlekken
op eene kleine plaats aan de ledematen, het aangezigt
enz. voor, dan weder zijn zij talrijk enover grooteplekken
der huid verspreid ; doch bijna nimmer breidt zieh
de eerste uitbotting over het geheele ligchaam uit. Altijd
staan de vlekken alleen en verbleeken onder den
vingerdruk. Reeds na weinige uren verheft de opperhuid
zieh op dezelve tot een beider blaasje, dat eerst
slechts de grootte der vlek had, doch weldra grooter
wordt en in eene blaas overgaat, die den omvang eener
hazelnoot, amandel of okkernoot heeft. De areola verdwijnt;
de in de blaas bevatte vloeistofis helder, geelachtig,
zuur en heeft eenen eigenaardigen reuk; zij verwekken,
voornamelijk des nachts, een hevigjeukenen
branden en worden dierhalve veelal stuk gekrabd.
De grootste onder dezelve barsten echter na eenige dagen
ook van zelve, en slechts de kleinste worden troebel,
slap, rimpelig en verdroogen tot dünne, bruine,
schubbenvormige korsten, die weldra loslaten. Altijd
blijven er roode, vochtige plaatsen over, die nog, gedurende
eenen geruimen tijd, eene soortgelijke vloeistof,
als in de blazen bevat was, afscheiden en somwijlen zelfs
in oppervlakkige zweren overgaan. Wanneer zij elndelijk
droog en met eene nieuwe opperhuid overdekt worden
, schilfert deze nog langen tijd af, terwijl de plekken
rood en gevoelig blijven. Terwijl de eerste uitbotting
aldus verloopt, ontstaan er, nu eens in de nabijheid,
dan weder aan andere ligchaamsdeelen, en voornamelijk
dikwijls des nachts, steeds op nienw, nakomende uitbottingen,
en niet zelden worden naauwelijks genezene
plaatsen weder aangedaan. Deze latere uitbottingen,
die meestal maanden en dikwijls jaren lang voortduren ,
worden niet altijd door vlekken voorafgegaan; somwijlen
ontstaan de blazen op de onveranderde huid. Is
de uitslag zeer uitgestrekt, dan hebben de zieken niet
zelden koorts , voornamelijk gedurende de slapelooze
nachten en bij nieuwe uitbottingen.
V a r i e t e i t e n .
Als onderdeelen van pompholyx vulgaris schijnen mij
de volgende ziektevormen, van welke ik nogtans alleen den
tweeden zelf heb gezien , te moeten worden aangemerkt t
— ) I*
m 'i
J\