
\t
M
|s "rr
6 3 2 II. KL. íiEGENTIEJSDE FAJ«ILI£. SYPiULIDES.
boven de gelijke oppervlakte der huid uitwassen. Zij
zitten meestal met eene breede grondvlakte, doch nu ea
dan ook met eeneu Steel vast, zijii wratvormig of gelykeii
naar kleine hanekammen, druiven en dgl. en staan, nu
eens alleen, dan weder digt op elkander. Zij zijn vrij vast
op het gevoel; hunne oppervlakte is tamelijk gelijkmatig,
slechts ligt gefronseid en met kloven bezet, en zondert
dezelfde vloeistof af, als die der eerste soort, doch
slechts in geringere hoeveelheid. Zij veroorzaken weinig
pijn, en bloeden, ingesneden zijnde, niet veel. Somwijlen
veretteren zij en normen dan, wanneer zij digt bij
elkander staan, groote verhevene zweervlakken, als die;
iler vorige soort. Meestal echter verdwijnen zij, zonder.
likteeliens terug te laten.
3. Soort. Syphilomykes niorus.
De moerbeziënvormige venerische sponsuilvvassen.
S y n o n y m e n . Condyloma globatum, granulatum.
Végétations cellulo-vasculaires Devergie. Syphilis végétante
framboisée Âlib Die körnigen , blumenkohlartigen,
traubenförmigen Feigwarzen. —Chouxfleurs,
framboises, fraises, mûres syphilitiques.
A f b e e l d i n g e n . Tab. XX. 3.
V e r s c h i j n s e l e n .
Deze ziektevorm komt meer op de grenzen der slijmvliezen
en der uitwendige huid, of op de slijmvliezen zelve
voor, dan op plaatsen der lederhuid, die niet met de
slijmvliezen in verband staan. Uij begint niet , zooals de
beide eerste soorten, met knopjes, maar met vlekken, die
cerst na verloop van eenigen tijd een heuvelachtigaanzien
krijgen en zieh tot onregelmatige uitwassen verheifen, welk?
VIII. GESLAGHT. SYPHILOMYKES. 633
van eene roode kleur zijn en uit eene zamenviöeijing vaii
kleine, degroottevan speldenknoppen totdie van duivenboonen
hebbende korrels schijnen zamengesteld te zijn.
Met den tijd bereiken deze uitwassen dikwijls eenen aanmerkelijken
omvang en vormen, even als de andere soort
e n , in elkander vloeijende, dikwijls groote massa's vaa
verschillende gedaante, voornamelijk aan de voorhuid, de
inwendige oppervlakte der groote schaamlippen, de kleine
schaamlippen, den aars, de borsttepels enz. Het schijnt
bijna als of hun weefsel voor oprigting vatbaar wai-e, want
nu eens zijn zij opgezwollen en levendig i-ood gekleurd,
dan weder week en bleek. Hunne oppervlakte is met eene
zeer dünne opperhuid bekleed; zij zijn tamelijk gevoelig,
scheiden eene rijkelijke hoeveelheid derzelfde taaije vloeistof
af, als de andere soort, en bloeden hevig, wanpeer
zij gekwetst worden. Zy zijn het weekste van alle venei'ische
uitwassen en het korrelige, gebrekkige in hunne
zamenstelling geeft h u n dikwijls eene groote overeenkomst
met moerbezien, frambozen, bloemkoolen dgl. Zijgaan
menigvuldiger, dan de andere soort, in verzwering over,
doch verkwijnen ook dikwijls en verdwijnen zonder likteekens.
Korsten worden bij hen even zoo weinig als bij
de eerste soorten gevormd.
E r k e n n i n g .
De weekheid en vochtigheid der venerische sponsuitwassen,
hun gewoonlijk voorkomen aan de teeldeelen, de
ontbrekende korsten , de andere gedaante en dgl. onderscheiden
dezelve ligtelijk van de venerische tuberkels.
Moeijelijker is het somwijlen, Condylomata en Mori aan
den aars van aanbeijenknobbels te erkennen ; doch deze
nemen hunnen oorsprong doorgaans alleen van het slijmvlies,
hebben eene gladde oppervlakte, eene donkere
kleur, zijn pijnlijker en scheiden eene andere stof af.
0 or z a k en.
Syphilomykes komt voornamelijk veelal bij lieden met
pene zachte huid en alzoo menigvuldiger bij kinderen ct^
fy
K