
506 II. KL. ZEVENTIENDK FAMILIE. LEPROSES.
Koller het geval mededeelde, de balzak veel kleiner dan
vroeger, de uitvloeijing had zeldzamer plaats, en de uitgestorte
vloeistof was niet zoo rijkelijk, danner en troebel.
In de andere gevallen werden de Mercurialia, de
mineraalzuren , de houtdranken, het Decoct. Zittmann.
enz. zondereenig gevolg toegediend en de verschillendste
Topica , voornamelijk zuren, lood- en kwikzilvermiddelen
, insnijdingen enz. geheel vruchteloos beproefd. De
drukking zoude hier naauwelijks kunnen worden aangewend
en ^an eene kunstbewerking niet veel te wachten
zijn ; welke uitwerking het Jodium en Arsenicum hebben,
de beide middelen, die bij andere Leproses nog
het werkzaamste zijn, moeten verdere waarneniingen
leeren.
VI. Geslaeht. Leprelcosis.
De Leprazweer.
S y n o n y m e n , ülcera leprosa. — Die Aussatzschwüre.
A f b e e l d i n g e n . Tab. XYl. 7.
Ken merken.
Door Lepra verwekte of onderhouden wordende zwer
e n , met wankleurigen, gestreepten, spekachtigen grond,
harde , ongelijke, vlakke randen en spaarzame afscheiding
eener geelachtige, kwalijk riekende, dünne, etterachtige
vloeistof, die zeer gevoelig zijn , door een vuilachtig,
blaauwachtig rood omgeven worden en gaarne
met harde korsten en schubben worden bedekt.
V e r s c h i j n s e l e n .
De Leprazweren komen voornamelijk aan de ledematen
en in het aangezigt voor, doch vertoonen zieh somwijlen
ook op andere ligchaamsdeelen. Hare gedaante is onregelmatig,
met bogten; menigmaal zijn zij door eene vuile,
VI. GESLACHX. LEPRELCOSIS. 507
blaauwachtige roodheid, dikwijls echter ook door eene
meer bruine of aardkleurige areola omgeven; hare randen
zijn vlak, noch woekerend, noch omgekruld, op het
gevoel hard , met kloven bezet en vertoonen meestal eene
wankleurige afschilfering. De grondvlakte is ongelijk ,
spekachtig, met verschillende kleuren gestreept en
Scheidt, near verhouding, eene geringe hoeveelheid
eener stinkende , geelachtige, dünne, tusschen de vingers
echter vastklevende vloeistof a f , die veelal op de geheele
oppervlakte der zweer tot donkere, harde, hoornachtige
korsten of schubben opdroogt, die moeijelijk los
te maken zijn. Nemen de zweren hären oorsprong uit
de huid, zoo dringen zij zelden diep in en breiden zieh
slechts langzaam verder ui t , terwijl zij op de eene plaats
genezen en op de andere weder openbreken; zij verspreiden
zieh echter spoediger en dieper, wanneer zij,
door de ontbinding van lepreuse nederzettingen, in het
onder de huid gelegene celweefsel ontstaan, en ontspringen
zij , even als bij elephantiasis mutilans, uit de kraakbeenderen
, zoo komen zij meer met de pijpzweren overeen.
Zelden zijn zij pijnlijk en voor de aanraking,
voor bijtmiddelen en dgl. niet zeer gevoelig. Zij moeten
eene aanmerkelijke uitgebreidheid verkregen hebben, zal
er zieh uitteringskoorts bij dezelve voegen. Ontstaat
deze echter , zoo neemt zij veelal het torpide of putride
karakter aan.
0 or z a k e n.
Ik heb de Leprazweer alleen in vereeniging met andere
Leproses , voornamelijk nevens elephantiasis tuberculosa
en mutilans en met pachydermia vulgaris, waargenomen,
waar zij, nu eens door de ontbinding der huidknobbels
, dan weder door verweeking der nederzettingen
in het onderhuidscelweefsel, of ook door verstoring der
kraakbeenderen ontstonden. Zij komen echter nu en
dan ook in vereeniging met Ophiasis en somwijlen zelfs
met Pellagra, met de roos van Asturie en de ziekte van