
2 9 0 II. KL. VIJFTIENDE FAMILIE. SCROPHULOSES.
gaan ook somwijlea van ter zijde in verettering over ol
verweeken van binnen naar buiten en barsten vervolgens
(Scrofule cutanée Ray.) Staan er meerdere huidknobbels
in de nabijheid, zoo vioeijen zij menigmaal
aan hunne grondvlakte in elkander en vormen alzoo gemeenscbappelijk
grootere, verschillend gevormde, platte
verbevenheden boven de huid, welker oppervlakte verzworen
is. Met den verderen voorlgang der verzwering
verdwijnen ecbter deze uitpuilingen, even als de enkele
tuberkels, en smelten weg tot op en onder de gelijke
oppervlakte der oragevende huid, zweren vormende,
die eene vlokkige, etterachtige stof afscbeiden en zieh
spoedig met korsten bedekken. Deze korsten zijn nu
eens dikker, dan weder dünner, hangen vast met de
huid zamen, hebben meestal eene witachtige, vale,
zeegroene, zelden eene bruine of zwartachtige kleur,
zijn droog, ongelijk en ruw op hare oppervlakte en
worden door eene ligtelijk zuchtig opgezwollene, blaauwachtig
gekleurde areola omgeven. Onder dezelve breidt
de verzwering zieh nu eens meer in de vlakte, dan weder
meer in de diepte uit. Verspreidt zij zieh meer in de
vlakte (Esthiomène ambulant Alib.), dan worden de
korsten niet zeer dik, in haren omtrek ontkiemen steeds
nieuwe tuberkels, die wegvloeijen en korsten vormen,
en, op deze wijze, verbreidt zieh de aandoening dikwijls
over het geheele aangezigt, ja zelfs op den hais,
de schouders enz. Valien de korsten af, zoo vertoonen
er zieh groote, doch oppervlakkige zweren, die zieh
spoedig met nieuwe korsten bedekken, en dikwijls geneest
de aandoening aan de eene zijde of in het midden,
terwijl de vorming van tuberkels, aan den tegenovergestelden
rand of in den omtrek, voortgaat. Op de geteelde
plaatsen bespeurt mén witachtige, geribde, onregelmatige,
op enkele plaatsen als doorschijnende likteekens,
welke gelijkvormig zijn aan die, welke na verbrandingen
voorkomen, veelal de zitplaats van nieuwe
IV. GESLACHT. LUPOS. 291
tuberkels worden en dikwijls weder openbreken. Dringt
de verstoring daarentegen meer in de diepte door (Esthioméne
térébrant Alib.), zoo is zij meestal slechts
met eene of weinige tuberkels begonnen, de korstbereikt
geenen zoo aanmerkelljken omvang, doch eene
beduidende dikte, en de haar omgevende areola is sterker,
somwijlen violetkleurig geverwd. Er volgen zelden
nieuwe uitbottingen. Valt de korst af, zoo wordt
er eene onzuivere, diepe, de "huid, het celweefsel, de
slijmvllezen, de kraakbeenderen en beenderen verstorende
verzwering zigtbaar, die eene etterachtige, vlokkige
stofafscheidt, w e l k e weder vroegtljdig eene nieuwe
korst vormt, die, ondanks haren geringen oravang, met
den tijd geheele deelen, zooals den neus, de bovenlip
enz. inneemt. Genezen zoodanige zweren, dan ontstaan
er ingedrukte, stervormig te zamen getrokkene
likteekens, die, hoewel vaster en harder dan gene, welke
na de, zieh in de vlakte uitbreidende, verstoringen achterblijven,
nogtaos somwijlen weder openbreken. Of
de verzwering echter meer in de diepte of in de vlakte
voortgaat, hangt minder af van een oorspronkelljk verschil
van den ziektevorm, dan wel van de aangedane
deelen, en Alibert en Cazenave hebben deze wljzigingen
alzoo ten onregte als verschillende soorten aangemerkt.
Zij komen meestal bij hetzelfde voorwerp, bij dezelfde
soort vereenlgd, voor, zoodat, terwijl de Esthiomfene
térébrant den neus en de bovenlip verteert, de korstachtige
vorm de wangen, het voorhoofd, de kin enz.
misvormt, en lupus exedens zieh, op andere plaatsen
dan in het aangezigt, steeds in de vlakte uitbreidt.
Opzwellingen der klieren, Ophthalmia en Ozoena
scrophulosa, Favus en dgl. vergezellen dezen ziektevorm
zeer dikwijls en zijn hem niet zelden reeds eenen
geruimen tijd voorafgegaan. De zieken hebben reeds in
het begin der aandoening een scrophuleus voorkometi,
of dit ontwikkelt zieh gedurende het beloop van Lupus.
19*