
4 2 4 II. KL. ZEVENTIENDE FAMILIE. LEPROSES.
1. Soort. Ophiasis Leuce.
De wilte schubbenvormige melaatscliheid.
S y n o n y m e n . Zaraath Moses.—AttÌA-^ Graec. —
^¡oivini^ vóaoi Pseudohippocr. — Vitiligo gravior Oels. —
Elephantia alba Plin. — Baras alba Arab. — Lepra alba,
tyria, plilegraatica med. aev. ~ Lepra leuce, mosaica,
hebraica, judaica nostrat. — Leuce vulgaire Alib. —
Der weisse, mosaische, jüdische Aussatz. — Lèpre
blanche. — White leprosy. — Baras der tegenwoordige
Arabieren (Niebuhr). — Damadyang der Fulahs in Sierra
Leone. (Winterbottom).
A f b e e l d i n g e n . Tab. XV. 1.
V e r s c h i j n s e l e n .
Nadat afmatting, treurigheid, zinsverwarringen, pijnen
in de ledematen, een gevoel van mierenloopen onder
de huid en dgl., somwijlen echter ook gastrische bezwaarnissen
en naar eene Intermittens gelijkende koortsaanvallen,
eenen längeren of korteren tijd zijn voorafgegaan,
vormen zieh, op enkele plaatsen der huid,
•witachtige, aschgraauwe of groenachtigwitte vlekken van
verschillende grootte en meestal ronde gedaante (Vitiligo
Cels., Morphea alba med. aev.). Zij liggen aanvankelijk
gelijk met de omgevende huid, worden door eene
roode areola ingesloten en verwekken soms eene vrij levendige
prikkeling en branding; voor de uitwendige
aanraking zijn zij echter geheel en al gevoelloos. Zij
schilferen in kleine, meel- en zemelachtige stukken af,
en de hären, die op dezelve wortelen, worden wit als
sneeuw. Met den tijd nemen deze vlekken in omvang
toe en verbreiden zieh, door talrijke latere uitbottingen,
over het geheele ligchaam ; door het voortdurende verlies
van zelfstandigheid worden zij dieper en lager, dan de
omgevende deelen ; zij doen zieh als uitgehoold voor en
I. GESLáCHT. OPHIASIS. 425
zijn op het gevoel hard, droog, even als leder of hoorn;
de roode areola in hären omtrek blijft nog voortbestaan,
de jeuking echter verdwijnt, en zij zijn geheel en al gevoelloos,
als afgestorven. De sterkste wrijving brengt
geene roodheid te weeg, en men kan naalden diep in de
aangedane plaatsen steken, zonder dat de zieken zulks
gevoelen oí dat er bloed ontlast wordt. Thans verkleuren
de hären van het geheele ligchaam, splijten en vallen
u i t , de nagels worden krom, barsten en brokkelen af. De
uitwaseming en de adem der zieken beginnen te stinken,
het tandvleesch zweit op, de pis wordt witachtig troeb
e l , d i k , de spijsvertering en voeding lijden, de krachten
verdwijnen en de zinnen worden stomp. Bereikt de
ziekte eenen nog hoogeren graad, zoo verdwijnt de areola
der vlekken; zij zakken steeds dieper in de huid, zoo
als de waarnemers zieh uitdrukken, tot op de beenderen,
en bekomen thans diepe scheuren en spleten, uit
welke eene kleverige vloeistof te voorschijn komt eh zieh
sponsachtige woekeringen verheffen. Nu neemt ook het
onderhuidscelweeisel er mede aandeel aan, zweit zuchtig
en geleiachtig op, breekt open en verändert de vlekken
hier en daar in zweren; somwijlen valt de huid in groote
stukken af (Ophiasis, Lepra tyria.). Daarbij wordt
de stem heesch en zonder klank, de reuk aller afscheidingen
is onverdragelijk, het tandvleesch gaat tot ontbinding
over, een kleverig speeksel vloeit uit den mond
en er ontstaan bovenmatige, waarschijnlijk door darmverzwering
veroorzaakte diarrhoeen. De werkdadigheid
van alle zintuigen gaat verloren, de zieken worden zoo
mager als een geraamte, in de door de weivliezen daargestelde
holten vormt zieh water, en Marasmus of Hydrops
maakt een einde aan het lijden.
E
I