
616 II. KL. NEGENTIE^DE FAMILIE. SYPHILIDES.
VI» Geslacht. Syphilojonthus
De venerische puisten.
VI. GESLACHT. SÏPHILOJONTHUS. 617
verkrijgen ; somwijlen vorinen zij oppervlakkige zweren.
Deze aandoening laat vlakke likteekens of donkere, met
talrijke witte, ingedrukte punten bezaaide vlekken terug.
S
Synonymen. Syphilis cut. pustulosa, crustacea.—
Pustulae syphiliticae. — Die venerischen Pustelaus^
schlage, das Pustelsyphilid.
K e n m e r k e n .
Puisten van verschillende grootte, op koperkleurige
areolae, welke korsten vormen en dikwijls likteekens terug
laten.
V e r d e e l i n g .
Deze ziektevorm is een der veelvuldigste, door welke
zieh de Syphilis in de huid openhaart, en men kan teu
minste 3 soorten van Syphilojonthus onderscheiden.
1. Soort. Syphilojonthus confertus.
De opeengedrongene venerische puisleii.'
S y n o n y m e n . Impetigo syphilitica.
A f b e e l d i n g e n . Tab. XIX. 4.
V e r s c h i j n s e l e n .
Voornamelijk in het aangezigt, doch ook op andere
deelen, ontstaan, op gemeenschappelijke, koperroode
Pericarpia, die somwijlen i'ond zijn , veelvuldiger echter
zieh over groote, onregelmatige oppervlakten uitbreiden,
talrijke, slechts de grootte van gerstenkorrels hebbende,
digt opeen gedrongene puisten met eenen donkergelen
inhoud , die een vrij levendig jeuken en branden te weeg
breiigen. Zij droogen tot aanvankelijk dünne schubbenvorniige
korsten, onder welke de afscheiding echter
voorduurt en haar dikwerf eene aanmerkelijke dikte doet
2. Soort. Syphilojonthus lenticularis.
De linzenvormige venerische puisten.
Synonymen. Acne syphilitica. — Syphilide pustuleuse
psydriacée. — Gedeeltelijk het Ecthyma cachecticum
Will.
A f b e e l d i n g e n . Tab. XIX. 5. 5».
V e r s c h i j n s e l e n .
De puisten van dezen zeer gewonen ziektevorm kiemen
afzonderlijk, op koperkleurige, soms, even als bij Acne,
bovendehuid verhevene en vleeschachtige, dikwijls echter
ook vlakke areolae. In den aanvang zijn zij meestal
puntig en slechts hare punt is met etter gevuld ; later echter
zinkt deze in, de puisten worden geheel gevuld en
krijgen een schotelvormig aanzien. Zij hebben de grootte
van linzen, staan nu eens ver uit elkander, doch zijn
menigvuldiger zeer talrijk en jeuken weinig of niet. Zij
ontstaan doorgaans het eerst in het aangezigt en op de
huid van het hoofd, doch verspreiden zieh later niet
zelden over het geheele ligchaam. Zij verdroogen, zonder
te barsten, tot aanvankelijk dünne, geelachtige,
bruine, groene of zwartachtige korsten, in welker omtrek
de donkerroode, koperkleurige areolae blijven bestaan,
en die zeer vast met de huid zamenhangeii. Somwijlen
nemen deze korsten merkbaar aan dikte toe en laten,
wanneer zij afvallen, slechts ronde, donkere vlekken of
kleine likteekens terug. Dikwijls echter bereiken zij, bij
eene digt bij elkander staande uitbotting en voornamelijk
ifJti»:^»:,-'^»««»'. —.»à«» yjat Wfa'.