
$
N
Gl
324 II. KL. VIJFTIENDE FAMILIE. SCROPUÜLOSES.
dci- somvvijlen op tle aandoening uitoefenen, de zelclzame
verzweriug enz. pleiten niet voor eeuen vorm van klierziekte.
De aauleidende oorzaken konden , voor het
gi-ootste gedeelte der tot dusverre, over het algemeen
zeldzaam voorkomende gevallen, niet worden opgespoord;
sleclits in enkele voorbeeldeu schenen ligle beleedigingen
niet de nagels of raet de punt van een mes , de laatste ge -
legenlieid gegeven te hebben. Gevallen, zoo ais Rayer
verhaah, in welke het Keloid na verbrandingen, zamentrekkende
blaren en dgl. zoude gevolgd zijn, behooren
voorzeker meer tot eene woekerende vorming van
likteekens (Kéloíde faiisse Alib.) dan tot het ware Keloid.
B e l o o p , Duur en üitgang.
Hetbeloop is altijd chroniseh, soms jaren lang, en de
verandering der huid blijft dikwijls het geheele leven door
bestaan. Rayer zag eene zieke, die, sedert haar jaar,
een knobbeltje, ter grootte eener erwt , op het borstbeen
droeg, hetwelk na eene ligte beleediging ontslaan was en
van tijd tot tijd jeukte ; eerst 10 jaren na het wegblijven
der maandstonden ontwikkelde zich de verhevenheid tot
een Keloid en was, toen de vrouw 63 jaren bereikt had ,
i 8 lijnen lang, 3 hoog en inet 3 uitloopende striemen
voorzien. Genezing, heeft alleen Alibert, in 2 gevallen
, waargenomen: eenmaal bij den aanvang van het
afnemende levenstijdperk; de tweede maal, zoo het
scheen, door verandering van verblijfplaats, gedurende
een lang oponthoud in Italié. De zwelling verdween
langzainerhand en de huid vorinde, daar ter plaatse,
vpitte, naarlikteekensgelijkendeplooijen. Terettering
van het Keloid hebben Vallerand de la Fosse en Struve
waargenomen, doch geen van beiden beschrijft ons de
zweren naauwkeuriger.
V o o r z e g g i n g .
Volgens de tot heden genomene waarnemingen is het
Keloid, welis waar, geen gevaarlijk, iliaar een zeer hardnekkig,
misvormend en pijnlijk gebrek.
VI. GKbLACHX. KJELOIS. 325
L i j k o p e n i n g .
Volgens de (zoo als het§chijnt, niet zeer naauwkeurige)
waarnemingen van Alibert zoude het gezwel van
Kelois uit een digt, wit- vezelachtig, dooreengevlochten
weefsel, even als de klier eener vrouwenborst (?), bestaan.
Andere nasporingen over de ontleedkundige verhouding
der aandoening bezitten wij niet.
ß e h a n d e l i n g .
Men heeft meestal slechts plaatselijke middelen aangewend;
doch de verschillendste zalven (ook de Jodiumverbindingen),
de bijtmiddelen en de wegneming met het
mes bleven even vruchteloos ; na het laatste kwam het
Keloid uit het naauwelijks gevormde likteeken op nieuw
te voorschijn. en werd menigmaal nog grooter en pijnlijker
dan vroeger. Dat de door Rayer, bij het wäre
Keloid, aanbevolene drukking meer zoude helpen, is niet
waarschijnlijk. De inwendig toegediende middelen, pillen
met Cicuta, verbindingen van Aconitum, Jodium
en Mercuvius, mineraalwater, bittere plantensappen en
dgl. waren niet werkzamer dan de plaatselijke middelen ,
en men handelt dus wel het beste, zoo lang wij den aard
dezer gevaarlyke ziekte niet naauwkeuriger kennen, zieh
tot eene meer verzachtende behandeling te beperken, de
pijnen door verdoovende omslagen te matigen, het toenemen
der zwelling door eene ligte drukking en door het
Jodium te bestrijden, de mogelijk aanwezige dyscrasische
kiemen op te heiTen, de verzwering, waar zij ontstaat,
volgens hären graad van terugwerking te behandelen, en
sterkere uitwendige inwerkingen, als ook de aanwending
van heroische inwendige middelen, zonder eene bepaalde
aanwijzing te vermijden.
m