
" I , . - J« -f
466 I I . KL. ZEVENTIENDE FAMILIE. LEPROSES.
vorm, in den nieuweren tijd, voor gelijksoortig met dezelve
gehouden, doch de naauwkeurige beschrijving
van Hanieau (Journal de Bourdeaux, 1829. Mei.) geeft
loch onderscheidingskenteekenen op , welke de ziekte
van Guiana als eene byzondere soort zouden kunnen
kenmerken.
V e r s cb ij n s e 1 e n.
Men onderscbeidt cok hier 3 tijdperken. Ilet lijden
begint in de maand Mei of Junij, met eene levendige,
scharlakenkleurige roodheid der huid, zonder zwelling
op de ruggevlakte der banden, en bij heu, die barrevoets
loopen , ook op die der voelen, en tot twee vingers
breedte over deenkels ; de aangedane voorwerpen gevoelen
eene ligte branding en jeuking, welke in de bitte der
zon toeneemt. Onderzoekt men deze roodheid naauwkeuriger,
zoo ziet men, dat dezelve met zeer kleine knopjes,
welke voornamelijk aan den rand digt bij elkander
staan, bezaaid is, Bij vele vooi'werpen gaat zij ook op
de handpalmen over en vormt diepe, zeer pijnlijke kloven.
Omstreeks den tijd van hunne verdwijning, in
September en Oetober, schilfert de opperhuid in zeer
kleine lagen af, en de nieuw gevormde opperhuid is gerimpeld
en dof: de aangedane plaatsen verkrijgen bare
vorige kleur niet terug. Tot deze verschijnselen beperkt
zieh het lijden verscheidene jaren achtereen, en
de zieken bevinden zieh, de jaarlijks in Mei of Junij
aanvangende en in den herfst verdwijnende uitbotting
op de huid niet medegerekend , volkomen wel. Doch na
3 tot 4 jaren wendt de ziekte zieh tot de slijmvliezen der
spijsverteringswei-ktuigen , en van nu af aan vertoont zij
zieh niet nieer op de huid. De vei^schijnselen van dit
tweede tijdperk duren, hoewel iets gematigd , ook in het
koude jaargetijde voort. Bijna nimmer wordt het geheele
darmkanaal te gelijk aangedaan; meestal begint de aandoening
in den mond en gaat eerst dan op de maag en
eindelijk op de darmen over. Nogtans komen er ook
I I I . GESLACHT. NEOLEPRA. 467
gevallen voor, in welke het lijden de mondholte, of deze
en de maag verschoont en dadelijk de darmen aandoet.
In de mondhoke verwekt de ziekte eene levendige roodheid,
branding en een kittelend gevoel, voornamelijk
aan de lippen, die gesprongen zijn en ligt bloeden; de
tong wordt met kloven bezet en zeer pijnlijk, de zieken
geven veel speeksel op en de dorst is sterk vermeerderd.
De slikkinggaat gewoonlijk ongehinderd, doch somwijlen
breidt zieh de aandoening door de Eustachiaansche buis
in het inwendige oor uit en de zieken worden hardhoorend.
Eene ligte, doch aanhoudeude koorts vergezelt
deze verschijnselen gedurende de zomermaanden , doch
gaat in den winter weder verloren, terwijl de plaatselijke
toevallen in dit jaargetijde slechts verminderen, en in
het bijzonder de tong pijnlijk en met kloven bezet blijfti
Eene brandende pijn in de bovenbuikstreek, nu eens
bij eene onveranderde, dan weder bij eene met schearen
bezette tong, een gevoel van wärmte, welke uit de
maagstreek tot aan het keelgat opstijgt, en zamensnoering,
onleschbare dorst, verminderde eetlust, en
somwijlen brakingen na den maaltijd zijn de verschijnselen,
die op de aandoening der maag volgen.
De vergezellende koorts is hier aanmerkelijker, dan bij
de aandoening der mondholte en, even als ginds, matigt
de winter de verschijnselen, zonder dezelve te doen
verdwijnen. Woi'den de darmen aangedaan, zoo ontstaan
er koliekpijnen in den onderbuik, voornamelijk in
de navelstreek; bovenmatige diarrheen maken de zieken
krachteloos en de koorts is hevig. Desniettegenstaande
oefent ook hier de winter eenen gunstigen invloed uit,
en met deszelfs begin, vermindert bij anders krachtige
voorwerpen de uitputtende buikloop, of laat geheel na.
Ook dit tijdperk kau 2 tot 3 jaren duren; slechts worden
de zieken Van jaar tot jaar zwakker, en eindelijk gaat de
aandoening, met den aanvang van eenen zomer, in haar
der d e tijdperk over, slechts om met den dood te eindi-
30*
ñ