II. teld, en van de Franfchen Paletüvïer grit gehé*
ten. Het is een Takkige Boom, die wel veer*
H oofd- tig Voeten hoog groeit, met Lancetvormige ,
STüK* fpitfe , efFenrandige , kort gedeelde, gepaarde
Bladen , die glad en glanzig zyn, drie Duimen
lang. Aan de enden der Takken geeft dezelve
Trosfen uit van Bloemfteeltjes, wier Bloemen
klein en wit zyn | eenbladig, met de onderfte
Lip in drieën gefneeden, de hovende vierkan*
tig: zo dat men hier een voorbeeld, zo zeldzaam,
van een hoogen Boom met eigentlyke Ge*
lipte Bloemen heeft. De Vrugt is een Leder*
achtig Zaadhuisje van eene fcheef Eyvormigë
figuur,platachtig, domp, eenhuizig, tweeklep*
p ig , doch nooit open gaande aan den Boom.
Het bevat één'Zaadkorrel o f Boöh van de Zelf*
dé figuur , uit vier Vleezige Plaatjes famenge-
deld , welke de Zaadkwabben zyn. De Wortels,
zig onder den Grond naar alle kanten ver-
fpreidende, maakten een groot Bofch van Spruiten,
naar Aspergies gelykendc, doch o f dezel-
ven jonge Boomen wierderi , als nog geen Bladen
hebbende, kon zyn Ed. niet verzekeren:'
De Bontia, waar van de eene Soort,, metden
bynaam van Daphnoides , thans een byzonder
Geflagt uitmaakt , zal ik hier, om de naver-
wantfchap, nog byvoegen.
B o n t i a , II.
Afdeel.
De Kenmerken bedaan ook in een vyfdeelige hoofd-
Kelk en eene gelipte Bloem , maar die de on- stuk.
derde Lip omgekruld heeft. De Vrugt is Pruim-
achtig , met een feheeve tip , bevattende ook
een enkel Boonachtig Zaad.
De eenigde Soort ( i ) voert den gezegden j,
naam, om dat haare Bladen veel naar die van--80,”"’?
de Laureola, ook wel Daphne genaamd, zwee-<**-
men. D i l l e r i ü s noemtze Bontia, die naar
de Laureola g e ly k t, en P l u m i e r deltze
voor, als Boomachtig, in de gedaante van Thy-
melcea. By P l u k e n e t i ü s komt een Wilde
Olyfboom van Barbados voor , welke fmalle ,
vette, en flaauw gekartelde Bladen heeft, hier
t’huis gebragt. Deezen hadt hy vernomen eene
Gom uit te geeven, welke naar de Gom Elem-
ni geleek; doch zo veel R a y kon zien , in een
Takje door D , S h e r a r d aan hem gezonden,
waren de Bladen niet gekarteld. De Boom hadt
menigvuldige Bladen aan de Takken, een Handpalm
lang, een Duim breed, gefpitst, en onder
de groote Bladen waren eenige kleinere • vermengd.
De groeyplaats is in de Westindiën.
De
(1) Bontia. Syst, Nat. XII. Tom. II. Gen. 791. p. 42.5.
] *.C(^ Am. Hiß. p. 17S. T. 173. f. 45. Bontia arborescens
Thymelea: fade Plum-, Gen. ja. Bontia Laureola: facie. Dill.
Ehh. T. 49. f. s7. Olea fylveftris Barbadenfis , Folio 'angus-
to , pingui, leviter crenato. Pluk. Alm, 269. T. 209. f, 3:
B.AJ. Dendr, 47.
II, Deel,. iii, stuk.