II.
A fdeel.
xm.
Hoofdstuk.
Zuurzak'
Loom.
zy onder den naam van Gmnabanus bekend
geweest te zyn, welke ’er ook door Pater Plü-
mier aan gegeven is. Dus fpreekt ’er de Heef
J a c q u i n van.
„ Schoon veele, ja wel zeer vermaarde Rei-
„ zigers en Kruidkundigen ,■ deezen Boom be-
„ fchreeven , en verfcheidene ook door Afbeel-
,, ding opgehelderd hebben, oordeelde ik het
,, nogthans den Liefhebberen niet onaangenaam
, , te zullen zyn , indien ik , een Ooggetuige
,, geweest, met de Figuur daar van ook een
„ breeder befchryving uitgave., De Afbeelding
,, van M e r i a n , naamelyk, wel beter dan de
, , anderen , heeft de Bloem al te zeer gerimpeld»
„ De Tekening van S lo a n e is de beste niet,
„ om dat de Bladen zelden zo klein zyn , en
„ dat in de Vrugt, die van de kleinden is , de
„ Netswyze ftreepen ontbreeken. Door Plu-
„ mier is ook de Vrugt niet gelukkig getrof-
„ fen.
„ Ik heb deeze Anona op de meede Karibï-
„ fche Eilanden, wel inderdaad wild by de Dor-
„ pen, doch nooit midden in de Gebergten o f
„ op woede plaatfen , gevonden; weshalve ik
,, vermoede, dat dezelve eertyds van elders in
„ die Landen overgebragt zy. De geheele Boom
„ heeft een zwaaren walgelyken Reuk, die de
„ rype Vrugten alleen minder befmet. Het
„ fchynt min o f meer eene Geflagt - Reuk te
„ zyn , welke in deeze Soort boven anderen
„ doorftraalt. Op Velden o f in lugtige Bosfchen
» vry
st vry groeijende, krygthy ongevaar de grootte h;
van een Peereboom, maar, van de nabvftaan- Afdeel.'
,, de Boomen geprangd, blyft hy een Heeder. Hoofd-
,, Dus heb ik ’er ook Heiningen van gemaakt'tuk.
„ g e z ie n ., die beftand waren tegen’t gewei
„ der (terkfte Winden. Het Hout is witachtig
, ? en niet zeer vast, met eene Aichgraauw bruï-
, , ne Schors bekleed. De Elswyze punten van
„ de Takjes of eerde beginzds der Bladen zyn
„ Oranjekleurig : de Bladen langwerpig ovaal,
,, fpits, effenrandig, glad en glanzig, plat, Le-
„ derachtig, van boven donkergroen , van on-
,, deren bleeker, overhoeks, kort gedeeld, drie
„ ó f vier Duimen lang, Epkelde BJoemfteel-
„ tjes, ieder met één * Bloem, dik en eindelyk
,, Houtig , komen verrpreid , dikwils aan de
„ oudfte Takken, en fomtyds ook uit den Stam
„ zelf vöort :j want.de jonge Takjes zouden de
„ Vrugt niet draagen kunnen. De Bloem, die
„ groot en bleek Zwavelkeurig i s , heeft de
„ volgende Kenmerken”,
Een zeer kleine blyvende Kelk, verdeeld in
drie Hartvormige, holle, gefpitde Slippen. De
Bloemblaadjes zes in getal, Hartvormig , holrond,
Lederachtig, zeer dik, ze e rg roo t, wyd
uitgedrekt, ongedeeld ; zynde de drie binnen-
den beurtïings kleiner en domp, de buitenden
fphs getipt en wyder open. Meeldraadjef zyn ’er
naauwlyks; maar een groote menigte van over-
enddaande Meelknopjes, waar mede het Vrugt-
huisje digt bezet is. Op hetzelve , dat eene
F 3 rond