II* naar zulke gefchilde Pitten gelyken, dien naam
■ ïFDEELt _
XX. gegeven (*).
H oofd- Men kan deeze Pitten raauw uit de hand
stuk. eeten y waar toe beter dan de groo-
Gebruik T
der ten zyn. Dus dienen' zy tot Leeftogt van een
Kanaries. groot: gedeelte der Inwooneren van de Oost-
indifche Eilanden, zelfs tot op Nova Guinea
en het Papous-Land ; komende overal deeze
Boomen, ’t zy door Menfchen o f door Voge-
Ien gezaaid, aldaar voort. Menigvuldig worden
zy in de Bolfters gelaten en gerookt, om ’er
altoos een genoegzaamen Voorraad van te hebben
; doch deeze gcrookten dienen niet om
raauw te eeten : men perst ’er Olie uit, even
als uit de Amandelen in Europa ; wordende, als
zy verfch is , lieflyker geacht dan de Klappus-
o f Kokernooten - Olie. Van zulke Pitten , ’t
zy voor of na dat ’er de Olie uit geperst is ,
bereidt men een foort van Amandelbrood,
Bangea genaamd ; dat Stokken zyn van omtrent
een Elle lang en een Duim dik, by de
Indiaanen zeer in achting, doch by de Euro-
peaancn, en wegens den Smaak en wegens de
hardheid om te verteeren , niet gewild: hoewel
de Kanaries op zig zelf, even als by, ons de A-
mandelen, te Batavia en elders op Tafel gezet
worden onder de Nagerechten , en men zalze
’e r , in de eerfte opllag, wanneer zy uit den
Dop
( * } z i e ’ t I . D e e l s X V I . S t u k v a n d e e z e Naeuurlyke His-
to r is , bladz. 258.
Dop zyn , niet licht van onderfcheiden. Ook IL
w o r d t ’er van de verfche Kanaries wel Suiker-
o-ebak en Banket gemaakt, dat het Europifche H o o f d -
niet nageeft. STÜK'
De Kanarie- Boomen zyn Harstachtig en gee- weirie-
ven, als zy oud worden , een foort van Terben-^oni-
thyn, die tot kleine Klontertjes ftolc, gelyk d e ^ st ®n
Kamfer, doch wit en taay blyft als Ongel. Z y
is zo Berk van Reuk, dat z y , in een Kamer
leggende , dikwils Hoofdpyn maakt. De In-
landers gebruikenze tot. het maaken van Kaar-
fen, die onder ’t branden ook een flerke Lucht
verfpreiden. Men krygtze niet dan van oude
als ook vaa de in ’t wilde groeijende Kanarie-
Boomen, die eenigermaate van de Tammen ver-
fchillen en veel Harstachtiger zyn. Onze Natie
heeft, by gebrek , van de Stammen dier Bop-
men wel gebruik gemaakt tót Scheeps - Masten.
Zy groeijèn meest ïn ’t Gebergte, en draagen
op den Stam zeer veele Bygewasfen , uit het
Zaad, dat ’er de Vogels op hebben Jaaten vallen
, gefprooten. Voorts komen ’er van deeze
Wilde Kanarie - Boomen aanmerkelyke Ver-
fcheidenheden voor , allen wegens de gedagte
Harst aanmerkelyk , die in eenigen zo welriekend
is, dat menze voor Gom Elemni , Caran-
na, of dergelyken zoude houden, indien men
niet wist , dat die uit Amerika afkomfb'o- waren.
Aan eene Soort derzelven, in ’t byzonder,
geeft R ü m p h i d s den naam van Welriekende
Kanarie-Boom , en merkt aan , dat deeze wel
11« Deel m, stuk
wei