II.
A fdeel.
xx.
Hoofd'
STUK.
Balfem«
Topener.
Deeze Soort is de Karolinifche Zwarte Po-
pelier, met zeer groote Bladen, wiens Knoppen
een zeer welriekenden Balfem uitgeeven , van
C a t e s b y , die deeze Boomen, zeer groot en
hoog, aan de Rivieren boven de bewoonde dee-
len van Karolina, aangetroffen hadt, en uit het
Zaad befloot, dat het Popelieren waren. Hy
geeft alleenlyk de Afbeelding van een Takje
met Bladen; doch de vermaarde T r ew heeft,
volgens de Aftekem'ng van E h k e t , zulk een’
Takje aan ’t licht gebragt met de Mannelyke
Bloemen, die in ’t jaar 1748, in Engeland, getekend
waren naar zulk een Boom, welke aldaar
diestyds, eerst zonder en daarna wederom met
de Bladen, bloeide. Voor eenige Jaaren werden
zy uit Kanada in Vrankryk overgebragt , en
verder, door eenige Liefhebbers, op ’t Eiland
Jerfey aangefokt, die ’er van aan de laatfte
Koningin van Engeland , onder den naam van
Koningmne - Boom , tot een Cefchenk zonden.
Sedert is deeze Boom niet alleen in de Kruidhoven
van Engeland , maar ook in die van onze
Provinciën, en elders, voortgeteeld, kunnende
zeer wel de Winterkoude uitftaan van ons Klimaat.
De Bladen van deezen Boom zyn Hartvormig
ovaal , van onderen wit, met eene naauwlyks
zigtbaare Wolligheid, met naakte Aderen doorweven,
en m de Oxels der Bladen zyn Harst-
raagende eemgermaate gedoomde Stoppeltjes,
zegt L inn^ us. Het eerstgemelde., ten onzigt
van de Bladen, heb ik hier ook waargeno- Af
men , en bevonden, dat de Oxels fomtyds met xx.
een Terbenthynachtige, kleverige, zeer fterkrui-^°°F° ’
kende Stoffe gevuld zyn.; Anderen fchryven
zulks aan de Knoppen, in ’t vroege Voorjaar, Popetier. ■
toe. Uit den Stam van deezen Boom , dien
men in Westindie Zadelhout noemde, zouden
de Ingezetenen, door in denzelven te kappen,
een Balfem bekomen , die aldaar hoog gefchat
werdt door de Geneeskundigen: doch, gelyk
het zeer onwaarfchynlyk i s , dat een zelfde Boom
eigen zoude zyn aan het brandend heete Klimaat
van Nieuw Spanje en het Yskoude van Nieuw
Vrankryk, zo meende ook de vermaarde T rew ,
dat men met recht kan twyfelen, o f dit wel de
regte Tacamahak - Boom zy.
De redenen , welken zyn Ed, voor die twy-^eGor»
feling hadt , zyn, dat men by de Autheuren hak.
een geheel anderen Boom voor den oirfprong
van die Gom geboekftaafd. vindt. P o m e t
geeft ’er Bladeren als de Palm en roode Vrug-
ten als onze Nooten o f Pruimen aan ,* gelyk
dezelve by W e i n m a n n ook voorkomt,
en de Tacamahak - Boom van H e r n a n d e z
bragt kleine, rondachtige, Goudgeele Besfen aan
de enden der Takken voort, met Zaad, naar
Perfiken - Pitten gelykende , bezwangerd ; het
welk in’t allerminfte niet met een Popelier-Boom
ttrookt. W y moeten dan den oirfprong van
deeze Gom, welke niet in Noord - Amerika,
maar in de Westindiën valt, nog metBREYNius
K k 5 ^