De eenigfte II. Soort ( i ) is door den Heer
A fdeel, t . „ . , „ , .
xx. J a c q d i n in de Bosfchen by Karthagena in
Hoofd* de Westïndiën waargenomen , bloei jende in
stuk. Mey en j uny s en jn July Vrugtdraagende. Het
Aflremum!s een regtopftaande Boom, van twaalf tot der-
ftinkende'tig Voeten hoog, geheel vol van een Lymerig,
Terbenthynachtig Sap , van een onaangenaame
walgelyke Reuk , helder , doch in het Zaad
Melkwit. Na het afvallen der Vrugten in het
Wyfje en der Bloemen in het Mannetje, geeft
dezelve nieuwe Takken uit, welke verfierd zyn
met Vinbladcn van drie paaren en een oneffen
Blad, die langwerpig ovaal zyn , gefpitst, ef-
fenrandig of gekarteld, glad, geaderd, drie
Duimen lang. Aan de enden der Takken komen
, hier en daar , in de Mannetjes - Boomen,
losfe Pluimen o f Aairen voort, van kleine
Bloempjes , die rood zyn , met Kelk en
Blaadjes als gezegd is , ; hebbende v y f Meeldraadjes
, met langwerpige opleggende Knopjes
en v y f kleine rondachtige Honigkliertjes in ’t
midden van de Bloem. Het Vrugtbeginzel der
Bloemen in de Wyfjes - Boomen , wordt yen
enkeld Eyvormig Melkgeevend Zaad, dat eerst
beflooten was in de Bladen van de Kelk, doch
welke zig door de rypwording openen tot een
Ster van drie Kwartier Duims middellyn , waarvan
de Boom den haam heeft. De Bloempluimen
(O Aftronmm. Syït. Nat. XII. Gen. n u . pag. 6Sz.>eS.
XIII. pi 741. jAcq. Amcr. Hifi. p. 2S1. T, 1*1. f. s&.
men zyn in het Mannetje een half Voet, In het H*.
Wyfje anderhalf Voet lang, en zwartachtig van AFyy<£L‘
Kleur. Hoofdstuk.
C a n a r 1 ü M. Kanarie - Boom.
In dit Geflagt hebben de Mannetjes zo wel
als de Wyfjes-Boomen een tweebladige Kelk
en een driebladige Bloem: de eerften met vyf
Meeldraadjes, de laatften met een ongefteelden
Stempel en de Vrugt is eene driekantige Steen,
in een Bolfter begreepen , en van binnen een
eetbaare Kern bevattende.
Hier van maakt de eenigfte Soort ( i ) de in i.
Oostindie , wegens de zo bekende Vrugt, den commune!
naam van Gemeene voerende , Kanarie - Boom Gemeene-
uit. R ü m p h i d s merkt aan , dat hy mede
een is van de Boomen, waar van de Inlanders
in Oostindie hunnen dagelykfen Kost hebben,
gelyk van de Kokosnooten, Sagoe- en derge-
lyke Boomen, in het Eerfte Stuk van dit Tweede
Deel befchreeven. E n, hoewel deeze geenszins
tot de Palmboomen behoort, zo krygt hy
doch een aanzienlyke hoogte. Hy heeft een
regten Stam , met eene witachtige Schors en
uitgebreide Takken, gelyk een Eikeboom,doch
aan .welken veel kromme geknobbelde Takjes
ftaan,
( i ) Öanarmm. Syst. Nat. XII. Gen. 1281. p. <jj2. Veg.
XIII. p. 741. Rumph. Amb. II. p, I4J, T. 47.
I i