II.
A fdeel«
XXII.
H oofdstuk.
Magnolia.
de anderen verfchillen, hangen nederwaards a f ,
o f zyn omgeflagcn en geelachtig groen. Men
zou die voor de Kelk , ten minftc voor het
Bloembekleedzel, aanzien. Voor ’t overige is
de Bloem geheel Sneeuw-wit. In de Afbeelding
van den Heer E h r e t zyn de Bladen
van Kleur , zo ’t fchynt , wederzyds donker
groen met een blaauwen Glans. Deeze Soort
groeit natuurlyk in Karolina , ter hoogte van
zestien of twintig Voeten, volgens C a t e s -
b t , wordende' Utnbella - Tree of Zonnefcherm-
Boom genoemd van de Engelfchen. De Stam
wordt zelden dikker dan v y f Duim over ’t
kruis, hebbende een witte Schors en zagtSpon*
gieus H ou t; de Bladen doorgaans dertig Duimen
lang en v y f Duimen in ’t midden breed ,
zyn eeriigërmaate Zonnefchermswyze o f als
een Kroontje aan ’t end der Takken geplaatst,
komende de Bloem in deszelfs midden voort.
De Heer E h r e t vondt ’er , in ’t jaar 1760,
een bloeijende in de Tuin van den Heer G or-
p oN, voornaam Hovenier by Londen, waarvan
de gedagte Afbeelding is ontleend.
M i c h e l i a , /
De Kenmerken van dit Geflagt, dat naar
den Kruidkundigen M i c h e l i ü s zynen naam
heeft, zyn, een driebladige Kelk, waar in vyf-
tien Bloemblaadjes : de Vrugten veele vierzaa-
dige Besfen.
Als de eenigfte Soort f i ) is hier toe betrok-
ken geweest, de .Sampacca van R üMp h i u s , xiix.
pf Tsjampiacca ; niet de Berg - Sampacca, die Hoofd-
de tweede Soort van Tulpenboom uitmaakt ,STUK*
maar de gemeene o f tamme Sampacca - Boom, Michelia
welken de Europeaanen, te Batavia, Druiven-
boom tytelen , wegens de Troswys’ hangende
Vrugten, Het is een middelmaatige Boom *
dien men in de Tuinen, door geheel Indie,
aankweekt wegens den lieflyken Reuk der Bloemen,
welke Oranje-Bloemen wegens de Kleur
genoemd worden , en Hoeren - Bloemen om dat
?er het Maleitfch Vrouwvolk het Haair mede
optooit; doch. zulks is onder dezelven de alge-
meene Mode. De Reuk deezer Bloemen is
geil en fterk , maar het Hoofd minder bezwaa-
rende dan die der Cananga-Bloemen, trekkende
naar den Reuk van Narcisfen. Men betrekt ’er
toe den Champacam van Malabar, dat een hoo-
ge Boom is, met den Stam wel ander half Voet
dik, op Zandige plaatfen groeijende , wiens Bladen
een Span lang, drie o f vier Duimen breed,
en dus langwerpig zyn met een imalle P u n t,
donker groen van Kleur; de Bloemen, uit der-
zclver Oxeis voortkomende, agt buitenlte Blaadjes,
(1) Michelia Foliis lanceelatïs. Syst. Nat. XII. Gen. 691.
p. 3%. Michelia. Fl. Ztyl. 144. Osb, hin. ? j. Sampacca.
RUMPH. Amb. II. p. 199. T. 67, 68» Champacam. Hort.
Mal. I. p. 3 i. T. 19. R-VJ- iS+i- B urm. Fi. Ind,