IOö T w e e m a g t i g e B o ome n .
II.
IAfdebl.
IXIV.
H oofdstu
k.
XVI.
Bignor.it
Indien. Oostindi- Iche.
i s , \yordt hier t’huis gebragt. Dit verfchilt weinig
van gevingerd en S l o a n e hadt denzel»
ven tot den voorgaanden Wit Hout Boom betrokken.
Men wil, dat dezelve het Witte Bra-
filie - Hout zoude uitleveren. Mooglyk zal dee-
ze de naar den Oleander gelykende Boom zyn
van voorige Autheuren, die Trosfen van Zaad-
peulen h eeft, een Voet lang , welke door de
fchubbigheid der Zaaden in de eerfte opilag voor
Adders werden aangezien.
De volgende Soorten wederom Heefterachtig
o f Rankgewasfen zynde , gaa ik tot de twee
laatften over.
(16) Bignonia met dubbeld gevinde Bladen, de
Vinblaadjes ongtkarteld , byna Hart vormig,
jpits •
De Peuldraagende Malabaarfe Boom van Syen,
met Hartvormige Bladen en eene zeer groote ,
platte, langwerpige Vrugt, is de Palega Paja-
nelli van den Malabaarfen Kruidhof , welke
B r e y n tot de Clematis betrokken hadt, en
genoemd, „ zeer groote Malabaarfe Boomach-
j, tige, met Ockernooten - Bladen, de Vinblaad -
3, jes
(16) Bignonia Foliis bipinnatis , Foliolis integris, fubcorda-
t!s, acutis. Fl. Zeyl. 235. Arbor filiquofi Matabarica Corda-
to Folio &c, Raj. Hiß. 1741. Falega Pajanelli. Hort. Mal.
I. p. 77. T. 43. ß. Arbor Siliq. Mal. Folio majore nuicro-
nato. Raj. Hiß, 1741. Pajanelli. Hort. Mal, I. p. 7s. T.
4$• Burm. Fl. Ind. 131.
D i ® r N A M I A. 109
„ jes rondachtig , een zeer groote witachtige
ftinkende Bloem en zeer breede platte Haan X1V.
wen draagende.” By X o o R k e f o r t heet Hoorn-
dezelve Bignonia met Hartvormige Bladen. Het
is een hooge Boom, op Zandige plaatlen groei-
jende , die een week , witachtig Hout h e e ft,
dat zeer Draadig i s ; den Stam wel twee Voeten
dik. De Ribben der Bladen, waar aan de
Vinblaadjes als in de Esfchenboomen ftaan ,
hebben een gemeene Rib o f Bladfteel, van wel
v y f of zes Ellen lang. De Bloemen, die by
Trosfen aan de enden der Takken groeijen, zyn
Klokvbrmig met een langen Hals, en zeer groot.
Hier volgen de Vrugten op, als Slagzwaarden ,
drie Span lang, een Hand breed en omtrent een
Vinger dik, bevattende ontelbaare Zaaden.
Als eene byfoort wordt hier toe, door onzen
Ridder, betrokken de Pajanelli van Malabar,
welken S y e n door een grooter gefpitst Blad
van den anderen onderfcheidt; hoewel dezelve,
bovendien, de Bladen niet dubbeld, maar enkeld
gevind heeft. De Vinblaadjes zyn veel grooter,
een Span en daar boven lang en veel langwerpiger
dan in de voorgaande Soort, doch al het
overige is nagenoeg het zelfde , zelfs tot den
Stank en de bitterheid der Bladen toe, welken
„ekneusd de Indiaanen dienen, om -met eenige
andere, zaaken een zwarte Verw voor het Linnen
te bereiden. Van de Wortels en derzelver
Bast, maakt men, uit- en inwendig, in Afkook-
(17 ) Big