II» luikende Vrugt, die als een gemeene Ontvanger
X3aEU (Receptaculum) de Bloemen , ’tzy op den zelfden
H oofd- Stam of op byzondere Stammen, influit en ver-
sxüJt. bergt. Het zyn Mannetjes - Bloemen met den
Kelk in drieën o f Wyfjes - Bloemen met del
Kelk in vyven gedeeld ; beiden zonder Bloemkrans
; hebbende de eerflen drie Meeldraadjes
de laatften eenen Stamper en een enkel Zaad.
In dit Geflagt komen thans tien Soorten voor,
waar van ver de meeflen in Indie huisvesten ,
als volgt.
( 1 ) Vygeboom met Mandpalmswys’ verdeelds
Carica. F lilden.
■ fc.uro.pi-
Hier wordt de Europifche Vygeboom bedoeld,
die natuurlyk groeit in de Zuidelyke deelen van
ons Wereldsdeel , op de Eilanden van Griekenland,
en verder Oostwaards in Afie. Het is een
Geboomte , dat wel de Koude der Gemaatigde
, deelen van Europa, doch geen al te ftrengen
Vorst verdraagt , en in de Noordelyke deelen
's Winters in huis moet ftaan. De Latyniche
mam Ficus is bewaard in ’t Italiaanfche Fico,
in
f i ) Ficus Eoliis palmatis. Syst. Nat. XII. Gen. u«8. p.
68Ï. 'Veg. Zilt. p. 774. Hort. Clijf. 471. Hort. Ups. }oy.
Mat. Mtd. 478. Amoen. Acad. I. p. 24. ROTEN Lugdbat.
u i . Gouan Mttnsp. jz i . Ficus communis. C. B. Pin. 457.
Ficus. Dod. Pempe. 8i ï . Mas. Caprificus. J. B. Hifi. I. p.
J34. ß, picus humilis. C. B. Pin. 457. Ficus (ativa ejusque*
fpecies plurims , humilis, &fylvcflris,<ju* Caprificus, T.OUKME.
In ft. 662. B.A J. Hiß. 14$ U
in ’t Franfche Figuier, in ’t Engelfche Fig-Tree, II.'
en zelfs in ’t Hoogduitfche Feigenbaum , met
den Nederduitfchen naam overeenkomftig. De Hoofd.
Spaanfchen noemen hem Higuero. De Griek-STUK*
fche naam is Syké, de Hebreeuwfche Theenah,y^ehom‘
Van geen Geboomte, misfchien, vindt men
zo veel gewag gemaakt in de Heilige Schrift , .
en in dat opzigt is het een van de alleroudften.
W y leezen dat onze eerffce Ouders, onmiddelyk
na den Val , zig Voorfchooten maakten van de
Bladen des Vygebooms, tot dekking van hunne
Schamelheid. Vervolgens komt deeze Boom
onder de uitneemendften voor, ten aanzien van
zyne Vrugten , die met het Koorn, de Oly-
ven, Druiven en Granaatappelen, den rykdom
uitmaakten van ’t Beloofde Land. Daar wordt
onderfcheid gemaakt tusfchen goede Vygen en
kwaade Vygen,die niet eetbaar wareh: ja haare
voornaamfte hoedanigheid in de uitwendige Geneeskunde
, is in het geval van Koning Hiskta
opgemerkt ( f ) .
De Vygeboom heeft, op zyne natuurlyke
Groeyplaatfen, eene taamelyke grootte r doch
geenen regten Stam, en dezelve is ook altoos
van binnen gevuld met eene weeke zelfftandigheid,
(*) ’t Is by de veertig fnaalen, dat in het Oude en Nieuwe
Testament van deezen Boom , deszeifs Bladen of Vrugten
, gefproken wordt.
f t ) Zie het eerfte Jerem. XXIV. v. 1 , a : het andere II,
KON. XX. v, 7. •