K!»'
II. De Kleur der Bladen, die aan beide zydetJ
AFxxiEL' eveneeDS *s> onderfcheidt deeze, welke de Man*
H oofd- netjes- en Tweeflagtige Bloemen op byzondere
s tu k . Stammen heeft. De Mannetjes hebben zestien
IftuT. ’ Meeldraadjes; agt onder de anderen. Men vindt*
ze Guajacana getyteld door C a t e s b y en
P a r i o ^ son verzekert, dat het de Pishamin
der Vaginiaanen z y , die zeer gelykt naar den
Pokhoutboom. Het wordt een groote Boom,
die het Hout witachtig , hard doeh broofch ,
met een dunnen groenen Bast gedekt heeft,
maar de Schors der dunne Takken is grysachtig ,
en hier aan komen veele fchoone breede groene
Bladen, zeer naar die van den Pokhoutboom
gelykende. De Vrugt trekt in grootte haar
een Dadel, met een zwart Huidje gedekt, en
heeft een zoet Vleefch, waar in drie o f vier
groote, dikke , platte Steenen o f Zaadkorrels.
Deeze Vrugt zit in een Kelk met vier ftyve
punten , even als die van de voorgaande Soort.
De Heer K a l m vondt deezen Boom, in Pen-
fylvanie en Nieuw Jork, overvloedig opvogti-
ge Velden en aan de Water -Beeken. Dezelve
werdt van de Engelfchen Per/imon, en van
de Sweeden, aldaar wooaende, Mispelboom geheten.
In de Herfst wierden eerst deszelfs
Appeltjes ryp, doch zy waren te wrang en
bitter
niana Pishamin di&a. Pluk. Alm. i*o, T. 244.. f. s ■ Raj,
+ Hifi, 1918. Guajacana. Catf.sb. Car. II.,p. T. 76, T ournf.,
infi. 6a». Loti Afrieans fimiüs Indiea, C. B. Pin. 448,
jm
bitter om te eéten, eer zy fan den Vorst door- ïb
drongen waren geweest. Dan wierden zy zo
fmaakelyk, dat men ’er zelfs gebruik van maak' H oofü-
te onder de Nageregten. Waarfchynlyk hcbbenSTUK*
zy den aart van onze Mispelen, dat zy naame-
lyk eerst tot een beginzel van Rottigheid moeten
komen, eer zy eetbaar zyn. Men zuigt ook
het Vleefch a f, en werpt de Steenen weg. Van
deeze Appeltjes, zegt hy , werdt, met by-
voeging van Mou t, Bier gebrouwen , dat zeer
aangenaam was* en Brandewyn geftookc. Het
Hout van deezen Boom is tot allerley Werktui*
gen dienitigjs doch men moet het niet lang in de
L u g t, aan Zonnefchyn en Regen blootgefleld,
leggen laaten , o f het verrot, ’t Gewas loopt
op een Akker iterk voort, en kan van Stek worden
aangekweekt , maar het is niet zeer beftand
tegen de Koude.
N y s s a. Waterboom.
Geen Bloemkrans o f Bloemblaadjes heeft dit
Geflagt, maar een Kelk in vyven verdeeld, en
de Mannetjes - Bloemen hebbenden, de Tweeflagtige
v y f Meeldraadjes, benevens een Stamper.
Het Vrugtbeginzel in dezelven Wordt een
Pruïmvrugt.
Onze Ridder heeft maar ééne Soort opgete-
kend (1)5 doch aangezien door den Heer Mil-
LER kaanfche»
(1) Nysfa. Syst. Nat. XII. Gen. Pt 679, Vtg. XIII.
..•S s p. 7 7 1 ,
II. DEEL, III, STUK,