II. lange, finalle , San ’t end Spatelswys’ verbfee*
A fdeel. dende Bloemblaadjes, die, in eene Klokswyze
H oofd» figuur famengevoegd, de grootte en figuur byna
STUK. van een kleine T ulp, of van de Kievits - Eijer-
ie? ulpen' Bloemen hebben , doch dikwils zig ook uitfprei-
den als een Roos. De Kelk is driebladig en valt
eer af dan de Bloem, wier Meelknopjes , zeer
fmal, op zyde gehecht zyn aan de Meeldraadjes,
en deeze omringen een pieramiede van fa-
mengehoopte Vrugtbeginzels, zonder Stylen ,
maar ieder een ronden Stempel hebbende. Daar
is geen Vrugthuisje: de Zaaden zitten onder aan
den Grondfteun van een platte Schub, byna ge-
lyk in de Pynappelen famengevoegd, naar welker
Pitten zy ook wel gelyken.
Als eene Verfcheidenheid is door L inn^.ü3
tot deeze Soort betrokken de Tulpenloom van
Karolina , die de Bladen langer en hoekiger
heeft, by P l u k e n e t i u s , waar van ik geen
byzondere befchryving vind.
H (2) Tulpenboom met Lancetswyze Bladen.
Liriodcndron
ui»- B)eeze Soort is ontleend van den Boom, dien
Leiiedraa- R u M f H i ü s noemt Berg - Sampacca of Wilden
gende' Sampacca - Boom , eigentlyk, volgens de Ma-
leitfe Taal, Tsjampacca, een Gewas, daar men
ook tamme Boomen van heeft, wier Bloefem
on-
( i} Liriodendron Foliis lanceolatis. Syst. Nat. XII. BURM.
Fl. Ind. iz4. Sampacca montana. Rumeh. Amb. II, p, 204. T. 69,
ongemeen lieflyk ruikt. De Wilde Sampacca
is hoog en regt van Stam: de Bladen zyn van xni.
figuur als die der Perfikboomen en f t y f : deHoo?0-
Bloemen, van negen Blaadjes, waar van drie
het Bekleedzel uitmaaken, zyn aan den Boom £««».
bleek g e e l, doch afgebroken worden zy ras
bruin, terwyl de onderfte helft wit blyft, van
reuk als Mispelen. Het middelituk wordt een
enkele Vrugt, van grootte als een Pruim, doch
uit Schubben famengefteld; zo dat de rype Vrugt
in omtrent twintig Huisjes van één valt, ieder
een platten , rooden Korrel verbergende. Het
Hout der oude Boomen g e e ft , wanneer men
5er in kapt , een aangenaamen Reuk, daar de
Indiaanpn Oliën en Zalven geurig mede maa-
ken. Dit is het voornaamfte gebruik dat men
van deezen Boom heeft, die in het hooge Gebergte
der Eilanden van Oostindie, doch zeldzaam,
groeit.
M a g n o l i a .
De Kenmerken van dit Geflagt, dat zynen
naam van den beroemden Kruidkundigen M ag-
Noliüs , Hoogleeraar te Montpellier, heeft ,
z y n , een driebladige Kelk en negen Bloemblaadjes
: de Vrugt beftaat uit tweekleppige gefchub-
de Zaadhuisjes met uithangende Besfen, die het
Zaad bevatten.
Vier Soorten komen van hetzelve voor, alte-
maal in Noord - Amerika groeijende, als volgt.
E 3 CO Mag*