n . van welken zy nog een dunnere hebben* De
AFxvEii L' Smaak is wat Harstachtig met eenige.famentrek.
H oofd- king. Met kleine Steekjes zyn zy op eene on.
STUK* geregelde manier aan de Takken gehecht, die
b Z Ï!“ aan ’t end kleine Houtacbtige Steeltjes ujtgee-
-ven, welke bezet zyn, met veele groene Knop.
je s , ontluikende tot kleine-witte Bloempjes, uit
y y f Blaadjes beftaande , en gevuld met veele
lange witte Draadjes die witte Knopjes hebben
, en daar tusfchen, in ’t midden, een groen
Hoorntje, k welk, na ’taf vallen van hetBloeizel,
in een hol Bekertje blyft liaan, Deeze Bloem,,
pjes vertponen zig , dus , als een. witte Aair ,
en geeven een fterken : Reuk, die wat zuur.
achtig en piet l zeer lieflyk is, De Knopjes
blyyen aan; het Steeltje, twee o f drie by mal.
kander, .zitten yren behouden nog in zig dat;
groene Hoorntje , k welk ’er eih.délyk ook
uitvak, cn dan gpiykeazy haar dé holle Wrat.
ten , die ’er aan. de Baarden der Zeekatten
zyn , wordende , zwartachtig bruin .van Kleur
en bevattende .alsdan een fyn Zaad, als K a f,
dat ’er. ejnddyk ook uitvak , wanneer niet
dan de ledige .Napjes aan het Steekje overbly-
ven, i. ;
Op de Molukkifche Eilanden waren/deeze
Kajupoetie - Boomen , inzonderheid pp drooge
Steenachtige Gronden ,; niet digt aan Zee en
ook niet op hooge Gebergten, gemeen. Men
noemitze 5er Brandboomen , • om dat zy altoos
eenige tekenen , als van Gcbrandhekjj aan den
Stam
Stam hebben, Van het Hout der omgevallene, H.’
dat men veel vondt, werdt geen gebruik ge-
maakt , om dat het zo ligt verwoonde en ver- H oofd-
molfemde doch van verfch gekapte BoomenSTUK* *■
is het menigvuldig tot Planken gezaagd, en tot £ r^ ttt
Knies en Ribben aan de Schepen verwerkt.
De Schors was, wegens haaré voosheid, in algemeen
gebruik tot het breeuwen der Vaartuigen:
want 'zy zwelt in k Water en dient dus
delndiaanen voor Werk o f gepluisd Touw»
o f in plaats van Mos. ,
Op de Westerfche Eilanden, .gelyk Java, Kieme
Borneo én Ceram , vak een Boom, Ca ju - Ke- KaJuPoeniH
lan ^genaamd ,, die veel overeenkomst met den
grooten Kajupoetie o f Wkten Boort heeft, doch
veel'dunner is van Stam , en maar v y f o f zes
Vademen hoog wordt. Van deszelfs Schors
maakt men het zelfde gebruik, en zy verfchiit
weinig van .de Kleine Kajupoetie., op de Am-
bonfche Eilanden groeijende» daar ik thans van
zal fpreeken. Deeze , in ’t Maleitfch DaunKitSr
jil of het Kleine Blad genaamd , o f Da«» Poe-
ti Kitsjil, dat is het kleine Witte Blad, fchiet
doorgaans met verfcheide Stammenals Heefterachtig
op, welke Stammen ieder omtrent de
dikte hebben van eens Menfchen Been o f Dye.
De Schors g'elykt veel naar die van den grooten
, doch is , door haare broofchheid, tot breeuwen
niet bekwaam. De Bladen zyn veel kleiner
, flegts drie o f vier Duimen lang, maar van
de zelfde figuur, drie Ribben overlangs hebben-
O 4 dg
II. Deel, IH, Stuk»