II. 3, een derde van een Duim lang , en half zo
„ dik. Zy beftaan uit verfcheide bruine Schub-
H o o f d 3> ben, tusfchen welken Meeldraadjes geplaatst
stuk* j, zyn aan een kleine Pees of gemeen Draadje
jBerL£C gehecht, met Zwavelkleurige Topjes, waar
,, van het Mannelyke Stuifmeel zig verfpreidt
„ over de Wyfjes Katten, die aan den zelfden
„ Stam doch op verfchillende plaatfen groeijen.
„ Dit zyn in ’t eerst kleine dunne, groene ,
„ Cylindrifche Aairen o f Aairtjes, zonder ken-
„ nelyke Steeltjes , geen zesde Duims lang,
,, doch die , groot wordende, vier o f v y f Ly-
„ nen lang worden, ter breedte van twee of
„ drie Lynen op ’t dikfte. Z y zyn famenge-
„ fteld uit verfcheide Schubben , ten deele als
„ een Klaverblad gefneeden, ten deele ftomp,
„ beiden gehecht aan een gemeene Spil, die
, , het midden beilaat van de Vrugt. Onder
ieder Schub is geplaatst een Zaad, met twee
,, Vliezige Wieken of Blaadjes, van eene Noo-
,, teboom- o f Taankleur,”
Volgens L innjEüs verflrekt deeze Naan-
tjes - Berk tot de eenige Brandftof byna voor
de Berg-Lappen o f liever in plaats van Mot,
om Rook te verwekken, dat hun voornaamfte
hulpmiddel is tegen de verfchrikkelyke Plaag
der Muggen, waar van ik elders gefproken heb;
doch dit arme Volk tevens zeere Oogen geeft!
Z y kunnen het in hunne Hutten niet houden ,
zonder dit Ongediert te verdryven door een ge-
itadigen Rook, en hier toe wordt een fmeulende
de Brandftof vereifcht (* ). De witte Patryzen, II.
inde Laplandfche Gebergten en Wildernisfen
de ysfelyke Winterkoude van dat Gewest ver* H oofd*
duurende , leeven byna alleen van de VrugtenSTUK‘
van dit Gewas , die zy weeten op te zoeken
onder de Sneeuw. De Katten of Mannetjes
Bloemknoppen worden , in ’t Voorjaar, ook
van hun gretig verflonden. Dit zelfde doen de
Laplandfche Bergmuizen, Lemmingen genaamd,
die in de Zomer van Gras en Kruiden leeven
en het Koorn vernielen op het vlakke Veld :
ftrekkende wederom, zo wel als de gedagte Patryzen,
aan de Witte Vosfen tot Winter-Aas ( f) .
r De Sweeden geeven ’er, daarom, wel den naam
van
In Ffora Lapponica zegt onze Ridder, dat zy deeze
gebruiken, wanneer huii Wilgen - Hout ontbreekt. Dit betreft
de bewooriers der Bergen, welke geen andere Brandftöf
hebben s die in de Bosfchen huisvesten of tes platten Lande,
neemen daar toe Zwam en andere dingen. Zie het I. Deels ,
III. Stuk van deeze Natuurlyke Hijitrie bladz. 114, en het
XII. Stuk, bladz. 540, J«3.
( f j Van dit iaatfte ,' wat de Lemmingen betreft, kan men
een uitvoerig Berigt vinden in ons I. Deels , II. Stu k ,
bladz. 446 en vervolgens , alwaar zulk een Muis, Pi. XX.
Fig. i , is afgebeeld. De Heer G a g n e b i n , onzen Riddes
niet wel begrypende , telt de Witte Voslen ook onder de
genen, die van deeze Bérken Vrugten leeven, en zegt zeer
grappig, dat zy ’er hoopen van maaken onder de Sneeuw
(Jont des amas de graine de cette Plante fous la Neige); ter-
wyl L i n n o t s maar van de Fatryzen gezegd hadt, fub Nivt
ta colligunt. Gedagte Muizen eeten ook Mos of Aardfchurft,
zo wel als de Rendieren,