Cl 6 Vf iELWYVIjPE BOOMEN.
r D* naar die der Lupinen gelykende, en, zo wel
aIs Bloemen en Bladen, van een zeer famen*
H oofd- trekkende Smaak.
stu k. Dat deeze de zelfde zou zyn als die van
P l u k e n e t i u s , welke een witachtige Schors
heeft en eenelange,ruige Haauw,of als die van
C a t e s b v , met hangende, Fluweelachtige
Bloem - Aairen, komt wat onwaarfchynlyk voor.
StuiPboom met Mfarfcheidene Stoppel-
Farnejia- Doornen , en dubbeld gevinde Bladen, ds
wêstindi- Finjleeltjes agtpaarig ,* de Aairen klootfche
Aca- rond en ongefteeld,
cia.
Deeze Acacia uit de Westindiën , en wel
van ’t Eiland St. Domingo afkomltig, kan daarom
met regt Westindifche genoemd worden; Ook
gaf ’er de Leidfche Hoogleeraar H e r m a n «
ku s den naam aan, van Indifche Acacia,* met
Bladen van het Peüldraagende Scorpioenkryid
en bruine , Spilro’nde , Harstachtige Haauwen!
Omtrent den jaare 1611 in de Farnefiaanfche
Tuin , te Rome, gezaaid zynde , en aangekweekt,
is zy voorts in de Tuinen van Europa
gemeen geworden , wegens den lekkeren Geur
der Bloemen. De Geneesheer Aldus, Opziender
van
0 0 Mimöfa Spinis Stipularibus diftindh's; Foüis bipinnatis »
partialifeus oftojugis: Spicis globofis lèslilibus. Hort. Ups. 14g..
Acacia. Indica Farnefiana. Ald. Farn. 1. Rat. HIJ?. 577.
Tournf. Inft. 605. Acacia Indica, Foliis Scorpioidis leguny«
Sof*. &c. H. Lu^ibuU
van dien Tuin , heeft dit Gewas afgebeeld en jj.
befchreeven. ^ x x iL*
Hy verhaalt in den jaare 1623 , dat het toen Hoofd*
reeds Boomen maakte van twaalf Ellen hoog ; stuk.
ja dat die grooter zouden geweest zyn , indien -Acacia.
het niet door de Winterkoude veel geleeden
had. Dewyl hy tevens de grootte by die van
een Hazelaar vergclykt, zo geloof ik niet , dat
hier door hem gewoone Ellen gemeend worden,
maar op ’t hoogst Cubili, gelyk V ï t r tj v i u s
h e e ft, van anderhalven Voet. Dit blykt te
meer, om dat hy den Stam zegt maar een halve
Palm , o f ongevaar een Handbreed, dik geweest
te zyn. Aan de Takken waren lange ,
taaije, Looten, gelyk die der Hazelaaren, met
dergelyke Schors bekleed,doch bogtig, en hier
en daar, zo wel als aan den oirfprong der Blad-
fteeltjes , bezet met tweevoudige, aan de zy«
den met het Steeltje famengegroeide fcherpe
Doorens, wel een Duim lang, eerst roodachtig
en vervolgens wit van Kleur. De Bladen be-
Itonden uit verlcheide Steeltjes met ovaalachtige
gepaarde Blaadjes , insgelyks tegenover elkander
aan een langen Bladfteel gevoegd. De
Bloemen kwamen als kleine groene Bolletjes
te voorfchyn , gelyk het Vrugtheginzel van een
Aardbezie., wordende vervolgens geel en na
verloop van twee o f drie Dagen een ruig wit
Bolletje, als een Wy-Kwas t , van Meeldrar-
jes der menigvuldige Trechterswyze Bloempjes
famengefteld.
0.9 5 l II, Deel. III. Stok<
Twee