Il4 Jes, en van het gebruik deezer zo bekende Noo-
A fdeel. ten , reeds genoeg gezegd , toen ik dat Galfe
H oofd- Wespje befchreef (* *(§)_). Behalve deeze, die in
stuk. de Noordelyke Landen zelfs niet hard zyn ,
Earcpifiht en in Engeland geheel niet voortkomen , zo
R a y meldt ( f ) , levert de Eikeboom nog vee-
lerley andere kleinere Galletjes, zo aan de
Bladen , als aan de Steden en Knoppen, ja
aan de Bloemkatten ui t , die ik in Plaat vertoond
heb , zelfs Appelachtige en Gefchubde
Gallen , volgens R e a d m ü r ( 4-)- E n , (o f
de Suikerachtige zoetigheid, welke op de Bladen
fomtyds gevonden wordt (§ J , of de hoedanigheid
van het Sap , dit veroirzaake; ) ’t is
zeker dat men , mooglyk , op geen Geboomte
zo veelerley Rupfen en andere In-
fekten aantreft. Dertig byzondere Soorten,
van Kapellen heeft men op de Eiken waargenomen.
Ik wil nu niet ipreeken van de
Wespen o f Boorvliegen, die zig daar op onthouden
; noch ook van de Torren , die men
Vliegende Harten noemt, of van de Boom-
kevers, door welken geheele Bosfchen van Eiken
fomtyds kaal gevreten worden: alzo ik die
allen reeds befchreeven en toen daar van geipro
(*) Zie het I. Deels XII. Stuk van deeze Natuurlykfi
Hifloiie bladz. 120.
( t ) De besten komen van Aleppo uit de Levant, in Vran-
kryk vallenze flegt.
( I ) Zie aldaar onze Plaat XCV. ïig. 2, 3.
(§) In Arabie zou zelfs de meefte Manna op Eiken verzameld
worden. NiEBUHB. 'Descript. d'Arabic. Kopp. 1773- p. t - 2*
fproken heb, De Marentakken, die op de Ei- H-
ken groeijen , als ook de zo beruchte Eiken- AFxixEL*
Zwam en M o s , zullen in ’t vervolg van dit Hoofd-
Werk hunne plaats vinden. stu k ,
Veele Natuurkundigen zyn van denkbeeld , Het schil-
dat Eiken en andere Boomen , terwyl zy nog henrot
met den Wortel in de Aarde ftaan , gefchildRlin-
o f van den Bast ontbloot wordende, wanneer
men dezelven dan nog een o f twee Jaaren ftaan
laat, duurzaamer en tot den Bouw bekwaamer
Hout, niet alleen , maar ook, op deeze manier,
den meeften en besten Bast voor de Looijeryën
uitleveren. Dit Stuk, evenwel , kwam de Ko-
ninglyke Akademie van Sweeden niet onbeden-
kelyk voor, en derhalve ftelde dezelve tot eene
Prys-Vraag in ’t jaar 1762, of zulks oir baar
z y , en hoe lang de Boomen, dus gefchild, zonder
nadeel kunnen blyven Jlaan.; doch, zo zulks
fchadelyk bevonden wordt, op wat manier dan de
Looijeryën best van Run te voorzien waren. In
5t volgende Jaar zyn zes Antwoorden op deeze
Vraag ïngekomen , in eenigen van welken het
Schillen voorgefproken , in anderen afgekeurd
werdt, en , hoewel in geene de zaak met ge-
noegzaame Ondervindingen was geftaafd, vondt
zy echter goed, aan drie derzelven Pryzen te
vergunnen. Niettemin, op dat dit Stuk nader
bevestigd mogte worden , ftelde zy de gedagte
Vraag op nieuws voor, met een dubbelde Be-
looning, van twintig Dukaaten naamelyk, voor
den genen , die dezelve in ’t jaar 1766 best
be