11. achtige Doornen > die naar Ösfen - Hoornen
Afdeel, zweemen, volgens P l d k e n e t ru s. De Heer
Hoofd- J a c q ü i n trof het in de Bosfchen by Kartha-
stuk. . gena aan. Hy bevondt het een Boom te zyn,
^ Stuip- zeiden hooger dan twaalf Voeten , met veele
Takjes als een Pieramied opgroeijende. Dezelve
heeft de Blaadjes klein , zo wel als de
Bloemen, die geel en reukeloos zy n , tot een
digte dunne Aair verzameld. De Peulen bevatten
een Boterachtig Merg, waar in de Zaaden
leggen. Zeer zonderling kwamen zyn E d ., aan
dit Gewas, de gedagte Doornen voor, onder
de Oxels der Takken en Bladfteelen, volmaakt
naar Osfe - Hoornen gelykende. Zy waren fom-
migen langer dan v y f Duimen, van buiten glad
en bruin , van binnen hól, en , die aan ’t end
open waren , vol van Mieren , welke j op het
minfte fchudden of ftooten aan den Boom, als
een Regen daar uit Viélcn. Zo dezelven op de
Huid kwamen, orrtttondt onmiddelyk, door haa-
ren B e e t, een vuurige Jeukt, welke dikwils
over ’t Kwartier Uurs aanhieldt, en waar op
een Zwelling volgde , die in een Dag verdween.
XXXII.
StnegaUn•*
(32^ Stuipboom met drievoudige Doornen,
de
Senegalfche- (31) Mimofa Spin«* ternis, intermedio rtfiexo, Foliis bi-
^cacia. -pinnntls, Floribus fpicatis. Syst. Nat. XII. Vrg. XIII. Mimofa
aculeata , Floribus pölyandris fpicatis , Legumine cotn-
presfo Icevi elliptic». ABANSON ex B. jUSSIEU, Mimofa fpinis
remlnw diftinótis &c. Hort. Cliff, 209. Hert. Ups. 146. AoyeN
«.
4e middeïjie omgeboogen , dubbeld gevinde
Blüden e'n Aairswyte 'Bloemen. xxi.
H oofd-
Deèze Soort, welke den Heer A d a n s o n s t u k .^
in ’t Land van Senegal Wis vóórgekomen, hadt Aai*.
een gladde ovaalachtige, famengedrukte Haauw
tot haare Vrugt. Men vindtze ih de Europifche
Kruidtuinen, onder den haam van Mimofa met
twee gepaarde Doornen , de Bladen dubbeld
bevind hebbende ieder Vinfteékje wederzyds
ïheer dan v y f Blaadjes. Het zou de Acacia van
A l p t n u s zyn , die ’er aldus van fpreëkt.
Men vindt ’er menigvuldige Boomcn van, m
de Bergen Sinaï , naby de Roode Z e e , alwaar
die de grootte van Moerbezie - Boomen bereiken
, breidende zig meer in de breedte dan in
de hoogte uit. De Stam heeft een zwarte, rauwe
Schors , bezet met zeer fcherpe witte Doornen.
De Bladen zyn langwerpig , zeer fyn in-
Vefneeden; .de Bloemen klein , bleek geelachtig,
naar Wol-Vlokjes gelykende , als ronde Bolletjes.
Die men te Kairo aanfokt hebben geele
of bleeke; die in de Gebergten van Arabie groeie
n witte Bloemen. Sommigen-van deeze Boo-
nien zyn Mannetjes, die geen Vrugt draagen;
anderen Wyfjes , met veele Haauwen beladen,
naar
Ltmlbat. 411. Mat. Md. 26r. Acacia. C. B. Pin. 392, Alp.
jEgypt. 9. T. i j . Acacia altera vera &c. Pluk. Alm. 3. T .
jjèjL f. i. Arbor Foliis pitmatis, Spica pendula. Cat. Car. II.
T. 44-
II. DlfFL. III. STUK.