Afdeel.
XIX.
Hoofds
t u k .
ExfHjJcbe
M y r t -
baUan.
253 E è nhu i z ige Boom en,
jj tingen van onderen, een vaardig Middel te
,j zyn. Door een Afkookzel der Vrugten wor-
,, den ook ., als men dit tot een Baading ge*
3, bruikt, de ontftelde Vogten tot bedaaring
3? gebragt, verkoeld en verdund.”
De Nüi - Camaram van den Malabaarfen
Kruidhof, welke de zelfde zal zyn , is een
Boom van vier Mans langten hoog, op Zandige
Steenachtige plaat fen groei jende. De be-
ichryving der Bladen en Vrugten komt overeen
uitgenomen dat deeze, in ieder Hokje van
den Steen, maar één Zaadkorrel bevatten zouden
, het welk ik ook in myne Emblifche My-
robalaanen dus bevind, en \ gezegde Zaad is
bruinrood aan de ronde, zwart aan de platte
zyden. Onder de Simplicia komen deeze gedroogde
Myrobalaanen meest ten deele o f t’ee-.
nemaal in Bukken gelpleeten voor : waar uit-
blykt, dat zy van zelfs zig dus in zesfén ver«
deelen , gelyk elders is aangèmerkü. Sommigen
fcbryven aan deezen Boom de grootte van,
een Palm- o f Dadelboom toe.
B e t u l a . Berkeboom.
De Kenmerken van dit Geilagt zyn; dat d®
Mannetjes-Bloemen de Kelk eenbladig, drie-
fneedig, driebloemig en de Bloemkrans in vieren
gedeeld hebben de Wyfjes - Bloemen de
Kelk eenbladig en byna driefheedig, tweebloe-
mig j de Zaaden wederzyds met een Vlies gevleu
M o n o i k i A. 2 5 3
Vleugeld. Voorts behoort hetzelve tot de Vier- II.
mannigen ónder de Eenhuizige Planten.
V y f Soorten komen ’er in voor, waar van Hoofd.
de eerften de gewoone Berkenboom, de laatfteSTÜK*
de Elzëboom is van Europa.
( 1 ) Bërkeboöm met Eyvormïge gefpitfte, Zaags- r.
wys' getande Bladen. aiba.uU
Wit«
Deeze Soort, de Witte bygenaamd wegensBerk*
de Schors en het Hout, die beiden witachtig
zyn, is'gemeen door geheel Europa. De Ita*
liaanen noemenze Bedollo, volgens den Latyn-
fchen naam , die ook Betulla gefebreeven wordt j
de Franfchen Boule au o f Bes , de Engelfchen
Birch-Tree. de Duitfchers Birckenbaum, waar
van zekerlykons Berkeboom ontleend is. Meest,
evenwel, komt dezelve in Bergachtige, drooge
en Zandige Landftreeken voor : ja wil wel
voort op plaatfen die zo dor zyn i, dat men
’er geen ander Boomgewas aantreft. C a e s a l -
p i n o s verhaalt, dat de Betula in de Alpen
voorkomt gelyk de witte Popelier: de Heer
H a l l e r , dat in Switzerland niets gemeener
is
(x) Betula Foliis ovatis acuminatis fèrratis. Syst. Alat*
XII. Totn. II. Oen. ioj2. p. 621. Veg. XIII. p. 70g. Hort.
tliff. 4+2- Ft- Suec. 776. RoYEN Lugdbat. 85. Hall. Helv.
«jg. GMEL. Sib. I. p. 166. Betula Foliis cordatis fèrtatis. Ft.
Lapp. 341. Betula. C. B. Pin. 427. C am. F pit. 69, TOURNF,
Infi. 5SS. Dod. Pempt. 839. GORT. Belg. 2S9,
$L DHL. III. Stuk.
g$