II.
'Afdeel,
xi %.
H oofdstuk;
Levenskern.
'I.
CicpresftiS
femptrvl-
rens,
Europi-
fche.
N jE ü s , De gellalte is als die van den Tamaris-
cus. Het Loof is Draadachtig, los. De Takken
zyn Leedjeswyze omringd met zeer kleine,
Bladerige geknotte Scheeden, aan de éene zyde
een Puntje hebbende: welke Scheedachtige Bladen
in het tedere Loof Schubswyze op elkander
leggen, zo dat het Gewas zig als Bladerloos
vertoont.
C u p r e s s u s . Cypresfeboom.
De Mannetjes Bloemen zyn Schubbetjes met
vier Meelknopjes , tot een Katje vergaard, zonder
Meeldraadjes. Het Vrugtbeginzel beflaat
uit eenbloemige Schubben , met holronde Stippen.
De Vrugt is een hoekige Noot.
Van dit Geflagt zyn vier Soorten bekend.,
als volgt.
( i j Cypresfeboom met Schubbige Bladen en
vierkantig Loof.
Deeze Soort maakt den oudtyds zo beroemden
Boom ui t , die aan de Rouw en Lyklta-
tiën was toegewyd. Hy werdt in ’t Griekfch
K r
( 1) Cupresfus Foliis imbricatis , Frondibus quadrangulis
Syst. Nat. XII. Gen. 1079. p. 653. Gouan. Monsp. 499.
Cupresfus Fol. imbiicatis ere&is. Hort. Clijf. 449. Hort. Ups.
288. Mat. Mei. 433. ROYEN. Lugibat. 88. DALIB, Paris.
295. Cupresfus Meti in fastigium convóluta, f. Foemina.
Tournef. Inft. 587- Cupresfus. C. E. 488. Cam. Epit. sz. £
tSijpresfas Ramos exua fe fpargefls f. Mas. Tourhf, hfl, 187.
t v )
Kyparisfos genoemd, en daar van is niet al- IïT
leen de Latynfche benaaming Cupresfus, maar xlx
ook die men in alle Taaien byna van Europa Hoofd-
gebruikt, afkomftig. Dus noemen hem deS™*J
Duitfchers Cypresfebaum, de Franfchen Cypres.ite^
Zyn Natuurlyke groeyplaats zóu het Eiland Cre-
ta , thans Kandia genaamd, zyn , van waar hy
zig door Italië en de Zuidelyke deelen van
Vrankryk verfpreid heeft. Op dat Eiland groeit
hy zelfs in de Sneeuw op het Gebergte. Men
vindt ’er hedendaags de Graflieden der Turken
mede beplant, in klein Afie,en T h e o p h a s -
t u s noemt ook andere Eilanden van de Mid-
dellandfche Zee op , waar menze vindt groei-
jen.H
et wordt een Boom van ongemeene grootte,
met eenen regten Stam , en eene Pieramiedaale
Kroon. 1 3 c eene Soort, echter , die men het
W y fje noemt, heeft deeze Kroon veel digter
dan de andere, die het Mannetje geheten wordt.
Sommigen willen , dat door den Ouderdom het
zogenaamde Wyfje in het Mannetje verandert.
Het Loof van deezen Boom is Schubachtig,
oelykende taamelyk naar dat van den Zavelboom ,
zeer fyn en groen : de Vrugten indachtig als
gezegd is. ::
De Cypresfen behooren mede onder het Geboomte,
dat altoos groen blyft, en llrekken dus
in de warme Landen tot dergelyke verfiering
der Lusthoven , als by ons de Taxis, Hulst,
enz. Dus dienen zy in de Tuinen van ’t Vrouwenin
Deel, lil, Stuk.
mmsi
lg S f I
($€»1 I MM
fHlQMU j.’
mm
w m l
M M
HU
tÉeSi
m m : 1 B