llv
Afdeel.
xiii.
Hoofdstu
k.
Druivehsm.
Tot deeze Soort, welke Ceylonfche Wildé
D r u if, met den Smaak van Abrikoozen, genoemd
was door den vermaarden H e r m a n -
n u s , wordt betrokken het Pifang - Touw van
R d m ï h i u s , ’t welk een Rankgewas is , by
de Boomen op kruipende, ia ’t Latyn Funis
Mufarius, en dus geheten, om dat de Vrugten|
die aan Trosfen hangen , eenigermaate naar de
Pifang of Banannen gelyken, o f liever , omdat
de Bloemen ’er den Reuk van hebben* Deeze
beliaan uit zes Blaadjes, omringende een Heuveltje
van Vezeldraaden , dat aangenaam is om
te eeten. Men vindt ’er, op Ambon en de na~
buUrige Eilanden , eene breed- en fmalbladige
Soort van, beiden aan de kanten der Bosfchen
groeijende. De Vrugten, als kromme Vingers,
vol gepakt met ronde platte Boontjes, flrekken
meest tot Voedzel der Aapen, die men ’er mede
in Strikken vangt, wordende de Schors van
de Wortelen en het Hout in de Medicynen gebruikt.
.
Van gelyken aart is deNarum- Panel van Md-
labar, die een Heellet is van v y f of zes Voeten
hoog , doch langs de Boomen wel ter hoqgte
van twee o f drie Mans Iangten opklimmende,
De Bladen zyn , gelyk in de Ambonfcbe, langwerpig
en donkergroen , doch de Vrügten Fchy-
nen ’er wat kleiner te vallen , hebbende maar
een Duim langte. De Wortels,.het H ou t,
de Bladen en Vrugten , hebben altemaal een
Kruiderigen Reuk , inzonderheid de Schors1,
uit
nit welke een Olie geflookt wo r dtwe l ke niet U.
aangenaam van Reuk en bitterachtig i s , en xlTh
tenen verfcheide Gebreken dienllig, zo wel als Hoofd-
de Wortelen , in Water gewreeven , en de
uitgeperlle Olie der Vrugten gebruiken de M a -w .
labaaren tot verzagting in Wonden, inzonderheid
van de Peesachtige deelen, Pynen en Samentrekkingen.
Schoon hier van geen byzondere aangenaam- Canan£2a
heid des Reuks gemeld wordt, betrekt men er
doch toe de Cananga - Boomen van R d m p h i d s ,
wier Bloemen in aangenaamheid van Reuk de
rneefte anderen overtreffen* De Tamme is een
taamelyk hooge Boom , die deswegen overal,
op de Oostindifche Eilanden , by de Huizen en
in de Tuinen , of ook aan de Wegen nagehouden
wórdt. De Stam mag een Vadem in ’t ronde
haaien.. De Kroon is lugtig: de Bladen flaan
aan dunne Takjes, gelyk in de Perfikboomen,
zynde fomtyds wel een Span lang en een
Hand breed, bly groen, dun en flap hangende.
De Bloemen komen tusfehen en agter de Bladen
by bosjes voort. Men zouze byna voor
Kwastjes of Kwispels aanzien , als uit zes lange
, fmalie , neerhangende Bladen beflaande ,
tusfehen welken een Hoofdje vervat is , dat een
Knopje h eeft, waar uit de Vrugt voortkomt ,
die de gedaante heeft van eene Kegelvormige
Knoop , van binnen met eenige weeke Korrels
gevuld, welke van de Vogels veelal worden
op.
H* Déél* iii. Stuk,