r a
II. Een der voornaamfte tegenwerpingen van
STUK.
Ceder
'aan den
Libanon.
den vermaarden Sweedfchen Hoogleeraar C e l -
H oofd- s iu s wasj dat men de Ceders op den Libanon
hedendaags niet van die uitmuntende hoogte
vindt, welke aan dezelven is toegefchreeven
geweest. Geloofwaardige Reizigers , inderdaad,
gelyk d e B r u i n en d e l a R o c q u e ,
geeven ’er Aftekeningen van, die in ’t geheel
niet naar een Boom van het Geflagt der Den-
neboomen gelyken. Z y vonden dat deeze Ceders
een korten Stam hadden, zig M veele dikke
kromme Takken uitspreidende, en derhalve,
zo het fcheen , geenszins tot Maften, Balken
o f Planken bekwaam. Het getal deezer oude
Cederboomen, op dien Berg, bevondt M a u n -
d r f .l maar zestien te zyn , en de Stam van
een der grootften was omtrent zes Voeten
dik (*). De Boom verdeeldezig, eenige Voeten
boven den Grond, in vyven, zynde ieder
Tak zo dik als een geheele Boom. Ik zie
niet, waar uit hun bleek , dat dit de echte
Cederboomen waren. Mooglyk zyn het van
d^t flag van Pynboomen geweest, welken men
Tx-
JUNII & TREmFXLII genoemd , lectUfima Ctdrus: van het
Algurnmim - Hout zegt BUXTORF , Ligna Thyina : Cedri fpe-
eies pr aft anti tfima : doeh hy meldt ook , dat anderen liet
voor Koraal houden.
(*) In de Heiend. Hiftorie , V. De e l , bladz. 289 , flaat
wel van drie Roeden en zes Duimen in de Omtrek; docli ik
o n d e r d e l , dat het Franlche Toifes zyn geweest : ware het
anders, dan was de dikte omtrent twaalf Voeten.
f u i f
11111’
1
Tad* of Kienboomen noemt: mooglyk a n d e -^ n ^
ren. Men zou kunnen vraagen, waar dat die XIX>
vermaarde Ceders van den Libanon dan geblee- Hoofd-
ven zyn ? Misfchien werden de meeften door ST^ ‘ r
den Tempelbouw van Salomo uitgeroeid, alzovm^
hy naderhand het Cederen-Hout van elders uurm.
haaien l iet : misfchien zyn zy door Hemelfch
Vuur in brand geftoken en verteerd, gelyk zekere
zinfpeeling in de Heilige Schrift fchynt
aan te duiden (*).
Van den Boom, die thans de Ceder van den
Libanon genoemd wordt, waren in de Werken
der Kruidkundigen nog niet dan Takken , met
eenige Pyn* Appelen daar aan, in t licht gegeven
; gelyk de beroemde T rew ze lf op de eer-
fte Plaat der Uitgeleeze Planten, van E h k e t
te Londen getekend , hadt gedaan: weshalve ,
aangezien die Boom reeds fterk m Engeland
vermenigvuldigd is , hy gedagten Heer verzogt,
om eene Afbeelding daar van te bezorgen. Die
vermaarde Man twyfelde , naamelyk, met, o f
deeze Ceder zou , vry en vrank opgroeijende ,
geenszins zulk een korten Stam en kromme
Takken hebben , als men in de hier voor gemelde
Aftekeningen ziet. Ondertusfchen waren
die Ceders , aan den Vyver van de Chel-
/$) pzacb. XI. vs. 1 , 2. Doet Uwe Detire op, o Libanon ,
op dat het Vyet Uwe Cederen verteere. Huylet gy Dennen,
dcwyle de Cederen gevallen zyn ; dewyle die heerlyke Boo*
jmen verwoeftei zyn, enz.
B b 4