Afdeel. u’tmaa^’en- Het is den Ridder ze lf gebleeken.
xx. De drie eerlten zullen aan het gros der Lief-
Hoofd. hebberen wat lastig vallen , en daar op fc'hynt
°°k nieC veel Raat te maaken te zyn, volgens
W de Aanmerkingen van Doftor S co poli; die
aangaande dit Onderwerp aldus fpreekt (* ) .
j, Dat Verfcheide Wilgen, tot dus verre voor
„ w'aare Soorten aangenomen , Voortbrengzels
„ zyn van den T y d , leert; i. De bevrugting
„ der Wyfjes door Mannetjes van een andere
s> Soort ; welke ik dikwils waargenomen heb :
3, 2. De verfchillehde gedaante, alleenlyk af-
3, hangende van den verfchillenden aart dër
3, Groeyplaatfen. 3. De veranderlykherd der
3, Bladen 3 in grootte j figuur, gladheid en Kleur,
s, door de cultuur: 4* Onze eigen Waarneemin-
3, gen ten dien opzigte, elders te verhaalen.”
C e c r o p i a. Trompetboom.
Zo wel het Mannetje als het W y fje , van
dit Geilagt, heeft eene afvaïlende Bloeinfchee-
de (Spatha). In de Mannetjes bevat dezelve
Katten , die uit Tolachtige byna vierhoekige
Schubben beltaan: in de Wyfjes zynhetVrugt,
beginzels [die deeze Katten famenftellen , hebbende
ieder een Styl en eenen als gefcheurden
Stempel, en Zaadhuisjes wordende met ééne
Holligheid.
De
(*) Flora Carnioliea, Vienn. 1760. p. 411,
De eenigfte Soort ( i ) , b y P LU K EN E T i u s II.
voorkomende onder den naam van Surinaamfche AFx| ei**
Pygen Boom, met gefnipperde Bladen, die van Hoofd*
boven zeer rauw , van onderen met eene digteSTUK‘
Wolligheid bezet zyn , is al van ouds bekend, cecr'opi*
Men vindt ’e r , onder den naam van AmbaybaPel^ f-d
der Brafiliaanen, een omftandige befchryvingbiadige.'
van by P i so en M a r c g r a a f . S l o a n e
heeft hem afgebeeld , onder den naam van de
Taruma van Ö v i e d ü s door N i e r e m b e r g
befchreeven, met eene zeldzaame Hiftorie, betreffende
de uitholling van den Stam, die, ge*
lyk de Vliertakken , flegts met een voos Merg
gevuld was , o f grootendeels h o l; weshalve
B r own e deezen BoomCoilotapalus tytelt. De
Heer J a c q u i n denzelven op nieuws in de
WeStindiën waarneemende, fpreekt ’er , onder
den naam van Cecropia , aldus van (*).
3, Deeze Boom , door zyne zonderlinge Ge-
3, halte van verre genoegzaam kenbaar, groeit
, , op de meeften der Karibifche Eilanden, en
,, het nabuurige VafteLand van Amerika, voor-
3, «aamelykinde Berg - Bosfchen , tot de hootr-
« te
(1) Cecropia. Syst. Nat. XII. Gen. 1099. pag. g47.
XIII. p. 73S. I-OEFL. Itin. 271: 390. Amcen. Acad. V. p,
410. Coilotapalus Ramis excavatis , Pollis amplls peltacis lo-
batis. Brown. Jam. i n . FicusSurinamenfis &c. Pluk. Alm.
14«. T. 243. f. j. Yamma Oviedi. Sloan. Jam. 43. Hiß. 1.
p. 137. T. 88. f. 2. & T. 89. Nieremb. Nat. 330. Ambay-
ba. MARCCR. Bras. 91. Pis. Bras. 147. Raj. Hiß. 1373,
(*) IACR; obferv. Bot. Patt, II. p, 12, T, 4«. f. 4.