II.
Afdeel.
XIII.
H oofdstuk.
I. Symptocos
Martini-!
cenjis.
Martenieklè.
door middel van de Korrels of Zaaden , die zy
met den Afgang loozen , zo wel de wilde als
de tamme INagelboomen voortplanten.
Sommigen willen , dat deeze Wilde doop
verbastering uit den tammen Nagelboom ont-
ftaat, waar van R u m p h i ü s niet vreemd
fcheen te zyn. De regte Kruidnagelen zyn
wel eens met die van den Wilden Boom ver*
valfcht geworden. Mooglyk zyn die Nagel-
boomen , welken men, aan de Vaste Kust van
Indie, op Madagaskar en elders aantreft, van
dergelyken aart. Ten miniten worden die, welke
P l u k e n e t i u s noemt Kruidnagelen van een
flaauwe kragt van Malabar, met Blad en
Bloem zeer groot, hier t’huis gebragt.
S y m p l o c o s .
De Kenmerken van dit Gefiagt, dat zynen
naam van de zeldzaame famenvoeging in de
Bloem heeft, zyn, v y f Bloemblaadjes, de Kelk
in vyven verdeeld , de Meeldraadjes in. de
Bloemblaadjes ingeplant.
Maar ééne Soort komt ’er in voor ( i ) ,
welke den bynaam van Marteniekfe voert, om
dat zy op dat Eiland door den Heer J a c -
q d i n is waargenomen. Het was een Takkige
Boom,
(T) Symplocos, Syst. Nat. XII. Tom. II. Gen. 677, pag,
369. Jacq_ Amer. Cj» ƒ#/?. Tab. i js . Fig. 68, Cofer,
1.0EFX.. hm 309,
Boom, van vyfentwintig Voeten hoogte, welke
de Bladen Eyvormig, fpits, Zaagswyze getand, XIII_
d ad . Lederachtig, geheeld, in eene onbepaal-Hoofd,
de plaatzing heeft, dè Bloemen wit, van ReukSTÜK-
als die der Haagedoorn. Zy beftaan uit v y f
Blaadjes, die als eenPypje famengevoegd zyn ,
bevattende een menigte van Meeldraadjes in
drie of vier ryën aan het Pypje van de Bloem,
van binnen , in ’t ronde aangegroeid, wordende
de onderhen allengs korter. Zy voegen,
door hunne inplanting , de zyden der Bloemblaadjes
zodanig famen , dat ’er de Bloem alü
eenbladig door wordt, niettegenftaande zy vyf-
bladig is; De Vrugt hadt zyn Ed. niet gezien.
Hier toe wordt een Gewas betrokken, by
de Indiaanen van Pirimi in Zuid - Amerika Ca-
fer genaamd , het welke de Heer L o e f l i n g
aldaar waarnam , als zynde een Boomachtige
Heefter , met langwerpige Bladen , hebbende
eene Pypachtige Kelk, die tweetandig is , en
vier Bloemblaadjes, langwerpig en overend
Baande, benevens twintig Meeldraadjes, in vier
Bondeltjes of ryën verdeeld, een weinig korter
dan de Bloem, die fchoon wit is van Kleur.
Plet fchynt my derhalve met dat Marteniekfe
weinig overeenkomst te hebben.
De Boomen , die Veelmannig zyn en maar
éénen Styl o f Stempel hebben , thans door
my befchreeven zynde , gaan w y , dewyl ’er
pnder de Twee- en Driewyvigen geen voor-
D 5 ko