II. heid , tot polyfting ; dewyl hetzelve de Amaril
AFxxi.L‘ fterk opneemt. Van den Laagen of Naantjes
H óófd- Vygeboom , die volgens fommigen maar ander-
8TüK* half Elle hoog wordt, vind ik niets b^zonders
aangetekend.
ii, (2 ) Vygeboöm met Hartvormige, rondachti-
. Ticas ge, onverdeelde Bladen*
S y C o m o r u s . o *
Egyptifche
vygeboom. ,£ j g bekend} dat onze gewoone Vygeboom,
eerst uit Zaad öpfehietende , de Bladen rondachtig
o f ovaal , niet ingefneeden, heeft (*).
Dus blyven de Bladen van den Egyptifchen Vygeboom
, Syeomofufdie deezen naam voert, om
dat het een Vygeboom is , als niet Moerbefie-Bla-
den. Zy worden--Ook 'Fygen van Pharao en
Adams Vygen, in ’t Spaahlch Higuera de Adam
getyteld. De Egyptifche näam is Giurhez vol-
gens A l p i n u s , de Arabifche Mumeiz, Ju~
sneiz , enz. volgens M a t t h i o l u s ; de He-
breeufche , in ’t meervoudige, Schikmim, waar
niede gemeenlyk de Boomen , en een s'ook de
Vrugten betekend worden in db' Heilige Blade
( i ) Ficus Foliis cordatis fubrotuntl's integerrimis. Hsrt.Cliff.
471- ROYEN Lugdbat. 211. Am. Acad. I. p. 25. GRON. Or.
329. Ficus Folio Mori Fruftum in Caudice feréns. C V .fi. Pin.
459. Sycomorus. J. B. B iß . I. p. i*4> K *,'* • SySómörus,
Ficus Phavnonis. Cam. Math. 103. f. 3. ÉfÜi 180. Has-
SfXCi. It. 495. Ficus Cypria. RAUW. h. T. S7-
(*) Zie zodanige Sclièutén afgebedd. Amcai. Acad. VOL.
Tab. 2.
deren (* ). De Criekfche Overzëtters hebben H».
hier van gemaakt Sycamina, en in ’t Neder- xxiEL*
duitfeh is het Wilde Vygeboomen vertaald. Dee- Hoofd.
ze moeten ongemeen overvloedig in de Valeijen
van Paleftina gegroeid hebben: want men vindt-
ze wel viermaalen tot voorbeelden gefteld van
menigvuldigheid. Koning S a lom o maakte de
Cederen te zyn als de Wilde Vygeboomen , die
in de laagte waren , in menigte ( f ) . De ver-
woefting deezer Boomen werdt derhalve ook
als een Straf des Hemels en een Landplaag aangemerkt
( 4-). Men vindtze tegenwoordig op
den Berg Libanon, in Syrië, op de Eilanden in
de Middellandfche Zee en in Barbarie. H a s -
« e l q o i s t vondtze op de Velden der laage
deëlen van Egypte zeer menigvuldig.
In ’t Werk'van J. B a u h i nus komen drie
Afbeeldingen voor van den Sycomorus, de eene
van M a t t h i o l u s , de andere van A l p i-
k u s ontleend, en de derde de Cypria, van ’t
Eiland Cyprus , welke door D i o s c o r i d e s
daar van onderfcheiden wordt. Die van A l p i -
NUS
( t ) AmOs. VII. v. Ik was een Osfen - Herder en las
Wilde Vygen af , zegt de Profeet. Sommigen willen, dat
het Moerbeziën, betekenen zou , doch wit reden , daar men
die met het woord Becaiim, van Bak. o f Baka afkomftig, aan*
geweezén vindt, zie bladz. 279. hier voor.
(D i. kon. x. v. 27. i. chron. xxvii. r. 2$. n . chron.
J. V. IS. IX. V. 27.
(4; PSALM. LXXVII. V. 47. ]ES. IX. V. s .
T t 4